Je bekijkt nu Kindersterfte in Noordwijkerhout 1700-1900
Het aantal kinderen dat jaarlijks is overleden in Noordwijkerhout tussen 1730 en 1810

Kindersterfte in Noordwijkerhout 1700-1900

Cijfers en voorbeelden.

Schokkend. Het is een term die nogal eens uitgesproken wordt over gebeurtenissen in ons dagelijks leven. Het lijkt een modeverschijnsel om de krachtigste termen te gebruiken voor zaken die binnen de kortste keren weer vergeten zijn. Zoals de “schokkende en vreselijke” oorlog in Oekraine die na een paar maanden de voorpagina’s niet meer haalt. Het opportunistisch gebruik van krachttermen leidt er helaas toe dat woorden zoals “schokkend” betekenis beginnen te verliezen. En het levert de vraag op hoe men de hier besproken kindersterfte in de 18e en 19e eeuw dan zou willen kwalificeren. Welke term doet dan nog recht aan het gezinsdrama van de elf levenloos geboren kinderen van Ary en Gerarda Brama aan het einde van de 19e eeuw?

Op deze website wordt de massale sterfte onder jonge kinderen meerdere keren aangehaald. Om nog eens te onderstrepen hoezeer dit fenomeen van invloed was op het leven van onze voorouders en de ontwikkeling van het dorp Noordwijkerhout zijn de cijfers bij elkaar gebracht en in voorbeelden uitgewerkt. De resultaten zijn ………., vult u zelf maar in!

Uitleg en verantwoording van de cijfers.

Onder het Franse bestuur in het Koninkrijk Holland is een sterke verbetering van de bevolkingsadministratie doorgevoerd. De Burgerlijke Stand is vanaf 1811 een betrouwbare bron voor gegevens rond geboorte, overlijden en huwelijk. En de administratie volgens Frans model garandeert dat alleen gegevens zijn opgenomen van een beschreven gebied, stad of dorp. Dit laatste is een groot probleem in oudere bronnen. Voor Noordwijkerhout geldt dat voor 1811 voor de registratie van de bevolking verschillende gebieden werden gehanteerd. Gevolg was bijvoorbeeld dat de bestuurders van Noordwijkerhout bepaalde belasting niet ontvingen voor een deel van hun dorpsgenoten, die opbrengsten gingen naar Noordwijk. Inwoners van De Zilk werden soms wel, soms niet meegenomen in de cijfers en datzelfde geldt voor de bewoners van de duinrand en het Langeveld, delen van het Westeinde en Leeweg.

De verschillende werkwijzen zijn terug te voeren op de oude grenzen van parochies, ambachten en heerlijkheden. Zo viel de kapel in het Langeveld tot de Reformatie onder de Noordwijkerhoutse parochie maar is eind 16e eeuw formeel bij ons buurdorp ondergebracht. Maar doop en overlijden van de katholieke bewoners bleef op een uitzondering na in Noordwijkerhout plaatsvinden. Een ander voorbeeld betreft de overleden bewoners van boerderij Kostverloren waarvan de percelen op zowel Noordwijkse  als Noordwijkerhoutse gebied lagen. Een typisch voorbeeld van een grensgeval. Bij overledenen uit deze buitengebieden wordt dan ook vaak specifiek aangetekend: “komend van Kostverloren of komend van ‘t Langeveld”.

Het onderzoek naar de kindersterfte omvat de periode 1700-1900. Tussen 1700 en 1730 zijn alleen de overlijdengegevens bekend van katholieke Noordwijkerhouters. Die zijn ook niet volledig want de pastoor vermeldde slechts een korte periode de leeftijden van zijn begraven parochianen en daarin komen we nauwelijks kinderen tegen. Vreemd genoeg heeft de pastoor ook enkele mensen begraven die nergens anders terug te vinden zijn, ook niet na 1730 als we de zogenaamde Gaardersarchieven ter vergelijking ernaast kunnen leggen. Ook zijn er soms forse verschillen in overlijdensdatum tussen de twee bronnen. Dat er nauwelijks kinderen genoemd worden voor 1730 is in scherp contrast met de kindersterfte na dat jaar. Daarom is de eerste 30 jaar van de 18e eeuw niet meegenomen in de onderstaande analyse, hoewel we wel over accurate doopcijfers vanaf 1691 beschikken.

Dopen per jaar Noordwijkerhout periode van 120 jaar; uitschieters naar beneden zijn gevolg van afwezigheid pastoor

De doop van zowel katholieke als gereformeerde kinderen is in deze grafiek per jaar weergegeven. Het patroon is grillig, je zou een wat constanter beeld verwachten. Drie jaren met extra lage geboortecijfers kunnen verklaard worden uit de afwezigheid van een pastoor. Dat is in ieder geval in 1718 het geval en van 1801 weten we dat pastoor Swaack gedurende een groot deel van het jaar geen dopen heeft verricht, door ziekte of anderszins. Maar voor het lage aantal dopen van 1780, slechts zeven, is geen verklaring gevonden. De kinderen werden in die jaren waarschijnlijk elders gedoopt, maar precieze aantallen kennen we niet en daarom zijn de cijfers vooralsnog niet gecorrigeerd. Gemiddeld genomen over deze periode van 120 jaar is het aantal dopen gelijk en hooguit wat licht stijgend.

Omwille van de betrouwbaarheid is de periode tot 1730 verder buiten beschouwing gelaten. De hier onderzochte perioden zijn in twee tijdsblokken opgedeeld: 1730 tot 1811 en 1811-1900. De reden is het verschil in bronnen, detaillering van de gegevens en het toepassingsgebied.

1730-1810Dopen– Geen namen van pasgeborenen tot circa 1768, daarna geen consequente vermelding van hun namen – Levenloos geboren kinderen worden niet geregistreerd of zijn als dusdanig herkenbaar – Katholiek en Gereformeerde dopen werden apart bijgehouden – Exclusief inwoners De Zilk (vielen onder de Vogelenzang) – Inclusief het Langeveld en deel van de duinrand
1730-1810Overlijden– Er is geen onderscheid in religieuze gezindte – Exclusief inwoners De Zilk (op uitzonderingen na) – Inclusief het Langeveld en deel van de duinrand – Een enkele in Noordwijkerhout begraven, maar daar mogelijk niet geboren of wonend persoon, is gehandhaafd – Alle overledenen die met de term “kind” of “kraamkind” staan vermeld zijn meegenomen plus een beperkt aantal waarvan duidelijk is dat de personen onvolwassen waren – Leeftijden van overledenen zijn onbekend of moeilijk te achterhalen
   
1811-1899Dopen en overlijden– Alleen inwoners van Noordwijkerhout meegenomen – Inclusief geheel De Zilk – Enkele registraties van personen die niet in het dorp geboren of wonend waren zijn geschrapt – Levenloos geboren kinderen werden wel als overledene geregistreerd, maar hun geboorte niet, dat verschil is waar mogelijk gecorrigeerd in de cijfers – Leeftijden van overledenen zijn altijd bekend
Verantwoording en afbakening van de input voor het onderzoek

De omvang van de bevolking van De Zilk is aardig te vergelijken met die van het Langeveld plus de duinrand. Dus als De Zilk ontbreekt in de cijfers maar het Langeveld wel meegenomen is kunnen we hun aandeel meenemen in de cijfers waardoor een betere vergelijking met de 19e eeuw mogelijk is, waar Noordwijkerhout met De Zilk één geheel vormen.  Alle cijfers moeten gezien worden tegen de achtergrond van de grootte van het dorp Noordwijkerhout. Twee betrouwbare bronnen geven een indruk van de bevolkingsomvang: in 1623 woonden 622 mensen in het dorp, in 1795 waren dat er 617. De bevolking was dus in 170 jaar niet gegroeid en het aantal huizen zelfs gekrompen na 1700. In de 19e eeuw komt de bevolkingsgroei langzaam op gang. In 1850 bedraagt het aantal inwoners 1.098, in 1880 1.516 en bij de eeuwwisseling 2.085.  De kindersterfte speelde een belangrijke rol in de bevolkingsgroei zoals we hieronder zullen zien.

Kerngetallen kindersterfte.

Omdat geboorten alleen door de pastoor en predikant werden genoteerd kunnen we voor de periode 1730-1810 alleen uitgaan van het aantal dopen dat plaatsvond. In principe werd elk kind gedoopt. Hieruit blijkt ook de verhouding tussen het aantal katholieke en protestantse inwoners. Die ligt na de Reformatie op 85-15 % en is eeuwenlang zo gebleven. In 80 jaar tijd worden in dit tijdsblok 1.417 kinderen gedoopt maar er sterven 1.529 mensen. Groei van de bevolking door geboorte vond dus niet of nauwelijks plaats. Van de overleden personen blijkt maar liefst de helft uit kinderen te bestaan!

Ter vergelijking leggen we de gegevens uit de 19e eeuw er direct naast.

Hoewel de meetperiode vanaf 1811 met 90 jaar slechts 10 jaar langer is blijkt het aantal geboorten bijna verdrievoudigd. Maar ook de kindersterfte blijft hoog, zij het dat hier sprake is van niet meer dan een kleine verdubbeling (factor 1,8) Het aantal volwassenen dat overlijdt ligt in verhouding lager dan bij de kinderen (1,3), in 90 jaar tijd 1.022 personen tegenover 775 in de 80 jaar tussen 1730-1810. Bij zowel kinderen als volwassenen was de overlijdenskans dus dalende maar in absolute aantallen neemt het aantal begrafenissen toe en die bestaan voor 57 % procent uit overleden kinderen. Voor de aardigheid is nog gekeken naar de gemiddelde leeftijd van de overleden volwassenen: die ligt op zo’n 58 jaar. Heel oud werd je dus niet in de 19e eeuw, nadat je al in je handen mocht knijpen als je de volwassen leeftijd had weten te bereiken!

Uitwerking periode 1730-1810.

Het is jammer dat we voor dit onderzoek de eerste dertig jaar van de 18e eeuw hebben moeten schrappen. Zoals gesteld: betrouwbare doopcijfers zijn vanaf 1678/1690 beschikbaar maar niet bekend is hoeveel en op welke leeftijd kinderen overleden. Dat noteerden de pastoor en predikant niet in die periode en van het dorpsbestuur is geen administratie uit die jaren bewaard gebleven. Het is vooral jammer omdat we dan mogelijk hadden kunnen zien of het hoge aantal kinderen dat in de dertiger jaren van de 18e eeuw overlijdt ook in de decennia daarvoor al op zo’n hoog niveau lag. Jammer is ook dat we niet zeker weten of bij de registratie van de overledenen door de “Gaarders” de begrafenis van levenloos geboren kindjes werd meegenomen. Waarschijnlijk is dat wel, maar we kunnen er geen getallen aan verbinden. De Gaarder incasseerde de wettelijk opgelegde belasting bij begrafenissen volgens een tarief gebaseerd op vermogen of beroep. De meeste Noordwijkerhouters gingen overigens prodeo het graf in. Lange tijd noteren de Gaarders niet de naam van het overleden kind maar niet meer dan dat het een kind van een bepaalde dorpeling was. Daarbij wordt alleen de vader genoemd, tenzij die reeds overleden was, iets dat in een enkel geval voorkwam. De vrouw was dan net weduwe geworden toen zij haar kind kreeg! Het is mogelijk dat levenloos geboren kinderen op normale wijze begraven werden maar zij zijn niet te onderscheiden van gedoopte kinderen. De dopelingen werden bij een vroege dood pas met hun voornaam vermeld vanaf circa 1768. We weten dus wel van veel kinderen onder welke naam zij geboren zijn maar kunnen hen lang niet altijd koppelen aan een overlijdensdatum.

Het is al met al niet in te schatten hoeveel levenloos geboren kinderen er waren in deze meetperiode van 80 jaar, op een paar uitzonderingen na die specifiek beschreven zijn.

In de 18e eeuw wordt de begrafenis van een levenloos geboren kind niet specifiek vermeld. De  naamloos gebleven kinderen van Dirck van Zijl en Gerrit Duijvenvoorde vormen uitzonderingen.

Het aantal overleden kinderen uit de periode 1730-1810 is per jaar in grafiek uitgezet. Daar was aanvankelijk ook het aantal geboorten aan toegevoegd maar dat levert een erg rommelig beeld op. Wel laat het zien dat tijdens jaren waarin veel kinderen geboren werden er ook een hoge sterfte was. In de 19e eeuw zien we datzelfde verschijnsel terug en die periode geeft ons de leeftijden van kinderen zodat duidelijk wordt dat de meeste kindjes stierven voordat zij vier maanden oud waren.

De fluctuatie in de kindersterfte in de 80 jaar tussen 1730 en 1810 is sterk, hoewel ook het aantal geboorten varieert. De trendlijn geeft een lichte daling aan voor de sterfte onder kinderen gedurende de eeuw. Maar we moeten voorzichtig zijn met die conclusie, want de schijn bedriegt in dit geval. Ook het aantal geboorten vertoont een lichte daling in de tweede helft van de 18e eeuw. Een verklaring daarvoor kan zijn dat het aantal vrouwen in hun vruchtbare periode gedurende de 18e eeuw langzaam is gedaald. Als de sterfte voor het bereiken van de huwelijkse leeftijd extra hoog ligt heeft dit effect op het geboortecijfer op langere termijn. Dit is mogelijk in de tweede helft van de 18e eeuw het geval geweest en het duidt in de richting van een krimpende bevolking. In 1795 werden 617 dorpsbewoners geteld, mogelijk flink minder dan aan het begin van die eeuw. Na 1815 klimt het dorp Noordwijkerhout uit dit geboorte- of bevolkingsdal.

Het effect van de sterfte op de bevolkingsomvang is ook goed te zien in een tabel met de 15 hoogste kindersterftejaren. In die vijftien jaar neemt de bevolking door geboorte met slechts 24 kinderen toe. Over de gehele meetperiode van 1730-1810 ligt het aantal begrafenissen iets hoger dan het aantal geboorten (1.529 vs 1.417; zie ook 1e tabel). Dat is te verklaren met het principe dat we een eeuw later precies kunnen laten zien, de levenloos geboren kinderen. Deze werden mogelijk ook in de 18e eeuw wel meegenomen in de overlijdensregisters maar hun geboorte werd niet of maar beperkt geregistreerd. De overleden kinderen werden opgetekend als “kindje” of “kraamkindje”. De laatste kan dus ook kunnen betekenen: een doodgeboren kindje.

De 15 hoogste kindersterftejaren 18e eeuw

De uitschieters in de sterfte onder kinderen houden ongetwijfeld verband met heersende kinderziekten, die overigens in die tijd ook jongvolwassenen konden treffen. Vooral de periode tussen 1780 en 1800 valt op. In dergelijke tijden noteert de Gaarder dan ook meerdere “kinties” of “craamkinties” achter elkaar in zijn administratie. Zij vormen zwarte bladzijden in de dorpsgeschiedenis van Noordwijkerhout, maar ook van menig andere dorp of stad.

Voorbeeld zwarte bladzijden; zomer 1731: 8 overledenen, waarvan 6 kinderen.

Het is in deze 21e eeuw onmogelijk voor te stellen hoe het persoonlijk leven van onze voorouders beïnvloed werd door de grote aantallen kinderen die zij moesten begraven. In de familiestamboom van uw onderzoeker vallen de 10 kinderen van stamvader Arij Janszoon Duijvenvoorden op omdat zij allen volwassen zijn geworden. Hoewel we niet weten of Arij ook nog overleden kinderen heeft gekend, want die gegevens zijn niet gevonden. Niettemin mochten Arij en zijn vrouw Marijtje Gardijn niet klagen en zeker niet in vergelijking met de drie generaties na hen. Gerrit Arijzoon Duijvenvoorden overleefde zeven van zijn dertien kinderen, Dirck Gerritszoon negen van zeventien en Jacob Dirckszoon negen van vijftien kinderen. De namen van de overleden kinderen komen allemaal in de besproken perioden voor. Toch vormen de gezinnen van deze drie voorouders de gemiddelde gezinssituatie in Noordwijkerhout. Een kind naar het kerkhof brengen zou je hoe cru het ook klinkt bijna een “normale” zaak kunnen noemen voor Noordwijkerhouters uit de 18e en 19e eeuw. Maar er zijn extreme gevallen. Daarvan zijn hier twee nader uitgewerkt.

Gerrit van Ommeren die uit de omgeving van Den Bosch naar Noordwijkerhout verhuisd was trouwde in 1749 met Jannetje, een dochter van Pouwel van Schoten uit het Langeveld. Het echtpaar krijgt twaalf kinderen, waarvan we de namen kennen omdat deze bij de geboorte werden opgeschreven, maar hun overlijdensdatum is in de meeste gevallen alleen door logisch redeneren te achterhalen. Er werd door de Gaarders van het dorp lange tijd alleen vermeld dat “een kintie van Gerrit Everts” was overleden en begraven, altijd pro deo. Van twee zonen weten we dat zij volwassen geworden zijn, zij stierven in 1805 en 1811 en haalden beiden de 60 niet. Voor één kind is de dag van overlijden niet gevonden; daardoor hebben we voor het derde, vierde en vijfde kind de waarschijnlijke overlijdensvolgorde aangehouden. Door de gewoonte om een overleden kind te gedenken door zijn of haar naam aan een volgende geboorte binnen het gezin te koppelen kunnen we met wat gepuzzel tot bovenstaand overzicht komen. Er is twee keer een Catharina en zelfs drie keer een Everhardus (Evert). Daarmee kunnen we ook de leeftijden van de gestorven kinderen inschatten. Alle kinderen van Gerrit en Jannetje overlijden voor hun derde levensjaar, maar overleefden blijkbaar wel allemaal de kritische eerste drie maanden na geboorte. Het echtpaar heeft altijd in het Langeveld gewoond en bereikte respectabele leeftijden maar moesten tijdens hun leven tien kinderen begraven.

Een tweede voorbeeld van een gezin uit de 18e eeuw is dat van Hendrick Kortekaas en zijn vrouw Teuntje (Antonia) van den Bos(ch). Zij woonden op een boerderij aan de Duindamse Slag (zie het verhaal: de boerderij van Geertje op de website). De gezinsgegevens tot 1811 zijn allemaal in Noordwijkerhout opgeschreven, van latere datum kan dat ook in Noordwijk zijn geweest toen de grenzen van de dorpen in de Burgerlijke Stand strak werden gehanteerd. In 1816 werd de familieboerderij verkocht, toen leefden alleen zoon Jan met zijn moeder nog aan de duinrand. Op het oog lijkt het lief en leed wat sterfte van kinderen betreft een gemiddelde situatie uit de late 18e eeuw. Het zijn de details die ook hier de vraag opwerpen hoe Hendrick en Teuntje de drama’s binnen hun gezin konden doorstaan.

Gezin Hendrick en Teuntje Kortekaas-Bosch

Boer en schelpenvisser Hendrick Kortekaas trouwde de dochter van Cornelis van den Bosch. Teuntje is geboren in een huis aan de Duindamse Slag, naast de boerderij waar zij met Hendrick het overgrote deel van haar leven heeft gewoond. Het echtpaar krijgt 12 kinderen, waarvan het oudste kind Kees en de tweeling Jan en Claasje de peuterleeftijd niet gehaald hebben. Opvallend is dat er binnen dit gezin vier kinderen zijn die na hun twaalfde levensjaar gestorven zijn. Drie zonen stierven binnen enkele weken in het jaar 1788, mogelijk aan een kinderziekte. Bizar genoeg vond hun overlijden plaats kort nadat zij de bruiloft van hun zus Rensje en Jacob Duijvenvoorden gevierd hadden, nog tijdens de wittebroodsweken van dit echtpaar. Een achtbaan van emoties zouden we nu zeggen.

Van de twaalf kinderen Kortekaas zijn er dan nog vijf over. Vader Hendrick heeft tot aan zijn dood in 1799  niet nog eens de gang naar het kerkhof moeten maken, maar dat geldt niet voor zijn vrouw Teuntje. Zij wordt maar liefst 97 jaar en overleeft op één na al haar kinderen. Hoe kijk je dan als hoogbejaarde vrouw op je leven terug? Zij overlijdt op boerderij Kijkduin waar haar dochter Sophia en haar man Gerrit van den Berg woonden. Hoewel al haar overige gezinsgegevens in Noordwijkerhout zijn opgetekend overlijdt Teuntje in 1831 formeel in Noordwijk. Met nauwelijks verhulde trots registreert de ambtenaar dat Teuntje wel 100 jaar en ruim vijf maanden is geworden. Een honderdjarige in de 19e eeuw was heel bijzonder. Maar het lijkt een foute vermelding, want de geboorte van Teuntje was in 1834 volgens de Noordwijkerhoutse boeken en niet in 1831. Niettemin was zij met 97 jaar alsnog ruim ouder dan de oudste leeftijd die we voor een Noordwijkerhouter uit de 19e eeuw kunnen vinden (94 jaar: Johannes van Doren en Evert van Stijn).

Uitwerking periode 1811-1899

De 19e eeuw geeft ons door de nauwkeurig bijgehouden en gedetailleerde gegevens van de Burgerlijke Stand meer analysemogelijkheden. De geboorte- en kindersterftecijfers zijn in een grafiek bij elkaar gezet. Het dal in bevolkingsgroei die aan het einde van de 18e eeuw was ingezet bij zowel geboorte- als sterftecijfers houdt nog tot circa 1815 aan maar daarna wordt een stijgende lijn ingezet, waarbij we aan de hand van de trendlijnen goed kunnen zien dat in verhouding de kindersterfte dalende is. In verhouding, want in harde getallen neemt het aantal kinderen dat voor het 21e leeftijdsjaar overlijdt nog altijd flink toe.

(NB: hier is 21 als volwassen leeftijd aangehouden, vergelijkbaar met onze tijd, formeel was je tot 1901 volwassen op je 23e; er stierven “slechts” 40 personen als 21- of 22-jarige tussen 1811 en 1900)

In tegenstelling tot de eerste meetperiode zijn de cijfers wat harder, factoren zoals de afwezigheid van een pastoor hebben hier geen invloed. Niettemin blijft het patroon grillig, maar de gegevenslijnen volgen elkaar, zijn nauw verbonden. Immers de sterfte in het eerste levensjaar was hoog. Op een geboortegolf(je) volgde dan ook altijd een hoger sterftecijfer. Omdat we uit deze periode ook de leeftijden van de gestorven kinderen kennen is de vroege dood van kinderen goed inzichtelijk te maken. De leeftijden zijn verdeeld in vier groepen.

Indeling overleden kinderen in leeftijdsgroepen 19e eeuw

Van de 1345 kinderbegrafenissen in de 19e eeuw betrof het in een kleine helft van de gevallen een kind van nog geen vier maanden oud. En binnen die groep gaat het in veel gevallen om kinderen die binnen enkele dagen overleden zijn. Gemiddeld genomen was de overlijdenskans binnen drie maanden voor de bijna vier duizend kinderen die in Noordwijkerhout geboren zijn zo’n één op zes. In het begin van de 19e eeuw was die overlijdenskans groter, naarmate de eeuw vorderde nam die af. Deze groep wordt gevolgd door de groep van 4 maanden tot aan de leeftijd van 2 jaar, met nog altijd een fors aandeel. Samen vormt de categorie kinderen 0 tot 2 jaar zo’n driekwart van het aantal overlijdens.

In deze getallen zijn ook de circa 170 levenloos geboren kinderen meegenomen, voor zover zij herkenbaar waren in overlijdensakten. Het kunnen er meer geweest zijn, een exact getal is niet te geven. Deze dood geboren kinderen werden wel begraven en via een overlijdensakte vastgelegd maar een geboorteakte van hen is er niet. Zij kregen ook geen naam van hun ouders of van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het zullen er inschattend gemiddeld zo’n twee per jaar geweest zijn. Van deze categorie binnen de kindersterfte zijn deprimerende en onthutsende voorbeelden te geven. Het lot dat het echtpaar Arie Brama en Gerarda Brouwer trof valt met geen pen te beschrijven, de cijfers spreken voor zich.

Net zo dramatisch was het verlies van de tweelingen van Frans Diemel en Johanna Mens. In vier jaar tijd krijgen zij tot drie maal toe een tweeling. Bij de eerste gaat het direct mis, de kleine Gerard en Maria overlijden binnen een dag. Nog geen twee jaar later opnieuw een tweeling, die overleven de eerste dagen maar overlijden op de vijfde dag. Hoe hard moet zoiets binnengekomen zijn bij het echtpaar. Wanhopig proberen zij het opnieuw. En was twee tweelingen binnen korte tijd al bijzonder, het echtpaar krijgt in 1875 opnieuw een tweeling. Het lijkt aanvankelijk goed te gaan de eerste dagen, maar ook hier gaat het na ruim een week alsnog mis.Wat doet het met je relatie, met je vertrouwen in de toekomst. En hoe voelde Johanna zich onder het verlies van deze zes kinderen. Het is niet voor te stellen.

Als de sterfte onder pasgeborenen zo hoog ligt dan zal dit bij de kwetsbare tweelingen uit die tijd nog wel hoger liggen, dat is een logische gedachte. Het voorbeeld van de familie Diemel lijkt dat te bevestigen. Maar onder de circa 60 tweelingen uit de 19e eeuw die onderzocht zijn op een hoger sterftecijfer kon geen bewijs voor deze stelling gevonden worden. Of in ieder geval geen overlevingskansen die duidelijk afwijken van de solo geboren kinderen. Onder de tweelingen zijn genoeg voorbeelden van kinderen die een vol leven mochten genieten. Er is zelfs één drieling geboren in Noordwijkerhout, in 1832. Maria, Cornelia en Simon van Schooten worden gezond geboren op 10 juli van dat jaar, kinderen van Jacob van Schooten en Trijntje Hoogteijling. Maria overlijdt weliswaar na vier maanden maar Cornelia en Simon worden volwassen, overlijden respectievelijk 46 en 56 jaar oud, gangbare leeftijden voor de 19e eeuw.

De voorbeelden van gezinsdrama’s liggen ook in de 19e eeuw voor het oprapen. Als voorbeeld ook voor deze meetperiode een zwarte bladzijde uit de boeken van de Burgerlijke Stand. Het betreft het gezin van Cornelis Zonneveld en Aaltje van der Holst. Zij verliezen in 1850 binnen korte tijd vier van hun zes kinderen, uiteenlopend in leeftijd van drie tot 8 jaar. Vier akten die de ambtenaar achter elkaar moet uitschrijven, vier keer de gang naar het Raadhuis door vader Cornelis. In de drie jaar erna volgen nog drie kinderen. Van de veertien kinderen die dit echtpaar gekregen heeft hebben slechts vijf kinderen de volwassenheid gehaald.

Zwarte bladzijde in het overlijdensregister Noordwijkerhout; vier jonge kinderen Zonneveld

Kraambedsterfte moeders.

De kans dat een vrouw in onze tijd in het kraambed sterft is bijzonder klein. Een eerste zoektocht naar kraambedsterfte tussen 1700 en 1900 is onbevredigend verlopen omdat het uitermate moeilijk is om het overlijden van een vrouw tijdens de kraamperiode aan te tonen. Niettemin kunnen we enkele namen noemen: Marijtje Jansdochter ’s-Gravendijck stierf kort na de geboorte van haar kind in 1733, Annetje Pieterdochter Warmond in 1737, Claartje van den Bergh in 1744, Marijtje Gerritsdr Duijvenvoorden in 1748, Cornelia Kattendijck in 1749,  Maertje Pietersdochter van der Holst in 1755 en Willemijntje Moerewijn in 1761. Zomaar wat namen van vrouwen die het leven lieten na het baren van hun kind. Hopelijk kunnen we daar in de toekomst meer over vinden en vertellen.

Vaderloze kinderen.

Kinderen waarvan de vader onbekend is zijn gemakkelijk te vinden. Slechts de naam van de moeder kon immers genoteerd worden. Die stond er alleen voor, ook als zij het kind verloor en dat zal dubbele gevoelens gegeven hebben. Toch vallen die vaderloze aantallen alleszins mee. Dat heeft te maken met een strakke regie die door de vroedvrouwen gevoerd werd bij geboorten. Vroedvrouw was een beschermd beroep waarvoor een eed moest worden afgelegd. Als bij een bevalling niet bekend was wie de vader was dan diende de vroedvrouw dit aan de kraamvrouw te ontfutselen. Op de vrouw werd in haar toch al zware barensnood flink ingepraat om een naam prijs te geven van de waarschijnlijke vader. Soms gebeurde dat in het bijzijn of nabijheid van een gerechtsdienaar. Het lukte zeker niet in alle gevallen maar toch zijn via die wettelijk opgelegde methoden nog heel wat kinderen van een vader voorzien. Die werd voor de keuze gesteld het kind te erkennen en met de moeder te trouwen of anders een goede financiele regeling te treffen met betrekking tot de opvoeding van het kind. Veel van die regelingen zijn onderhands opgesteld, maar een enkele keer moest dit via de rechter afgedwongen worden. Zoals in het geval van Teuntje Duijvenvoorde, die aan de vroedvrouwen vertelde dat Jacob Immerzeel de vader was van haar kindje. De vroedvrouwen zijn dan ook getuige bij de doop van het kindje. De vader van Teuntje en die van Jacob treffen later bij de rechter een regeling voor het kind.

1796 Doop Jaapje, buitenechtelijk kindje met de vroedvrouwen als getuigen voor de aanwijzing van de vader

Vondelingen

Vondelingen komen we in de onderzochte periode 1700-1900 nauwelijks tegen. Als zij dood gevonden werden en die kans was groot, zijn zij mogelijk nooit geregistreerd. We kennen wel kinderen die levend aangetroffen zijn. Interessant is het geval van Pietertje (van Gijzenbrug), een meisje dat haar naam te danken heeft aan de plek waar zij levend en gezond gevonden werd: de brug bij Piet Gijs, in een hooiberg. Haar ouders zijn altijd onbekend gebleven. De dorpsbestuurders  en –rechters buigen zich in juni 1787 over de kwestie wat te doen met het meisje. En zij komen tot de conclusie dat het meisje in de ware christelijke religie opgevoed moet worden, dus protestants. Of zoals de predikant het in zijn doopboek noteert: “Het gerecht te dezer plaatse heeft geoordeeld, en ook terecht, dat hetzelfde kind in onze kerk moet gedoopt en in de geformeerde godsdienst worden opgevoed. Je vraagt je dan af wat deze predikant met het tussenzinnetje “en ook terecht” precies bedoelde maar verbazingwekkend is het niet dat deze keuze werd gemaakt. Alle bestuurders behoorden immers tot de gekozen religieuze bevolkingsgroep. Het heeft het arme vondelingetje Pietertje allemaal niet geholpen. Zij overlijdt een jaar later, in december 1788 en werd niet ouder dan 18 maanden.

Wezen

Was de kans op een vroeg overlijden voor een kind al behoorlijk groot, het kon in haar jeugd ook nog tegen een geheel andere bedreiging van het levensgeluk aanlopen, de vroege dood van ouders. Je kan Magere Hein veel verwijten maar niet dat hij kieskeurig was of onrechtvaardig. Arm en rijk lijken evenredig getroffen te worden door kindersterfte of vroegtijdig overlijden van ouders. Goed voorbeeld is het lot van de kinderen van het zeer rijke echtpaar Nicolaas Hartingh en Louise Meijners. Zij bewoonden naast een grachtenpand aan het Rapenburg in Leiden met veel plezier de buitenplaats Duin en Dal aan de Herenweg in Noordwijkerhout. Het echtpaar had al een paar kinderen verloren toen Nicolaas in 1795 overleed. Drie jaar later volgt zijn echtgenote Louise, zij werd slechts 43 jaar oud en was het overgrote deel van haar volwassen leven zwanger geweest met korte tussenpozen, hoe bepalend is dat wel niet voor het leven van een jonge vrouw. Het echtpaar laat tien jonge kinderen na voor wie voogden aangesteld zijn om hen te begeleiden naar de volwassenheid.

Kinderbegrafenissen

Gezien de grote aantallen kinderen die in de loop der eeuwen in Noordwijkerhout begraven zijn roept dit onderzoek de vraag op waar hun lichamen gebleven zijn want zo groot was het kerkhof bij de Witte Kerk ook weer niet. Maar ook, hoe handelde men bij het begraven van ongedoopte, levenloos geboren kinderen. Opvallend is dat bij de ruiming van een deel van het kerkhof van de Witte Kerk enkele jaren geleden nauwelijks skeletten of botten van kinderen gevonden zijn. Terwijl de zandgrond veel volwassen botten prima bewaard had gedurende de lange periode dat dit kerkhof in gebruik is geweest.Voor de katholieken gold dit tot 1829, die werden daarna als gevolg van de nieuwe wet op het begraafwezen op een nieuw kerkhof op de Victorlocatie aan de Kerkstraat begraven. De protestanten kregen rond 1860 een eigen kerkhof aan de Zeestraat en begraven vanaf 1921 hun kerkleden aan de Herenweg. Toch apart dat van de duizenden kinderbegrafenissen die voor 1829 op het ovale kerkhof rond de Witte Kerk plaatsvonden zo weinig tastbaars is overgebleven. De archeologen verklaarden dit door de snelle ontbinding van de lichamen en botten bij jonge kinderen.

Bert Hogervorst (1944), deskundig op het gebied van Noordwijkerhoutse familiestambomen, maar ook administrateur van de begraafplaats van de Victorkerk bevestigt het verhaal van de archeologen. Hij heeft veel grafruimingen meegemaakt, ook van kinderen, en constateerde dat al na korte tijd niets meer van kinderlijkjes terug te vinden was. Zelfs van de kistjes waarin zij begraven waren konden maar weinig sporen aangetoond worden. Met betrekking tot de kindersterfte en met name over wat er gebeurde met de levenloos geboren kinderen vertelt Bert het volgende:

“…Dat is een pijnlijke vraag voor alle gezinnen waarin kinderen werden geboren en ongedoopt zijn overleden. Er zijn wel overlijdensakten van deze kinderen, maar ze mochten niet op gewijde grond begraven worden. Dat hield in dat de koster in de haag aan de rand van het kerkhof een gaatje spitte en dan kwam meestal de vader met een klein kistje met het kind en dat werd zonder ceremonie begraven. Vaak ’s-avonds, om practische redenen omdat de vader de hele dag werkte maar ook omdat er rond dit fenomeen met gevoelens van schaamte gepaard ging. Niettemin ervaarden ouders de heimelijke begrafenis in ongewijde grond ook als schandalig, maar ja, de kerk hanteerde toen nog de uitleg van de straf van God en andere godsdienstwaanzin als argument. Op initiatief van pastoor Brink is er op het Victorkerkhof een hoekje ontwijd  en daar werden deze kinderen in mijn jonge tijd dan begraven bij andere overledenen zoals de zelfmoord gevallen. In het Victorbegraafboek is het een heel gepuzzel om de kinderen die in ongewijde grond begraven zijn aan een overlijdensakte te koppelen. Dat is mij ook niet altijd gelukt. Dat is mede omdat bij de kerk ook een deel Voorhouters begraven ligt…”

In het katholieke Noordwijkerhout gaat nog altijd het verhaal rond dat de pastoor vroeger bij een bezoek aan een gezin ook wel eens de opmerking plaatste dat er nog wel een jasje bij kon aan de kapstok. Het verhaal zal in aanleg vast een kern van waarheid gekend hebben, maar het lijkt meer mythe dan werkelijkheid. De kinderrijke gezinnen uit de 20e eeuw ontstonden niet alleen door het ontbreken van voorbehoedsmiddelen of gezinsplanning maar vooral door de sterke verbetering van de medische kennis rond algemene gezondheid, zwangerschap, bevallingen en kinderziekten. In feite waren de gezinnen uit de eeuwen daarvoor net zo kinderrijk, maar stierven hoge percentages jeugd. Het krijgen van veel kinderen was noodzaak omdat het besef dat je hen kon verliezen harde realiteit was. Het maakte dat vrouwen in de kracht van hun leven jaar op jaar zwanger waren. Het bepaalde hun rol in de samenleving en bepaalde de verhouding tussen man en vrouw. Deze levensinstelling van onze voorouders  veranderde niet van de ene op de andere dag in de 20e eeuw. Bert Hogervorst levert ons hier een mooi voorbeeld. Een jonge Noordwijkerhoutse vrouw die kort na de Tweede Wereldoorlog trouwde, vertelde haar vrienden dat zij absoluut niet zo’n groot gezin wilde als haar ouders. Zij vond negen kinderen wel een mooi aantal…. Niet zozeer de pastoor zorgde dus voor dat extra jasje aan de kapstok maar de dokter.

Er is geen duidelijk keerpunt aan te wijzen in de kindersterfte in de onderzochte periode. Dat was aanvankelijk wel de verwachting maar de cijfers wijzen dit niet uit. Kinderen overlijden gedurende de eeuwen geleidelijk aan minder vaak terwijl het aantal geboorten onverminderd hoog blijft en nog toeneemt. Ook speelt in de 19e eeuw migratie een rol, er komen meer mensen van buitenaf naar het dorp, althans duidelijk meer dan in de eeuw ervoor.

Voor dit onderzoek zijn duizenden regels met geboorte- en overlijdensdata ingevoerd, gecodeerd en gerubriceerd. Voor controle en een enkele aanvulling is dankbaar gebruik gemaakt van de stambomenwebsite van Bert Hogervorst en Charles Horsthuis.  JD mei 2022

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.