De familie Heemskerk heeft op deze website een prominente plaats. Dat is niet zozeer vanwege de verwantschap van uw schrijver met deze familie maar vooral omdat het één van de weinige families in Noordwijkerhout is waarvan informatie over voorouders al vanaf de vijftiende eeuw beschikbaar is. En dat mogen we bijzonder noemen. De verbinding met die eeuw hing overigens aan een dun genealogisch draadje want voorouder Cors Corneliszoon Heemskerk kon slechts met twee documenten aangetoond worden als zoon van de hier besproken Sassenheimse schout Cornelis Willemszoon Heemskerk. Cors is in Heemstede terecht gekomen, kreeg daar in ieder geval één zoon maar moet op jonge leeftijd gestorven zijn. Het overgrote deel van de Noordwijkerhoutse Heemskerken stamt af van zijn zoon Matheus Corszoon Heemskerk. En omdat van de kinderen van Mattheus en zijn echtgenote Wendelmoet Feijntesdochter zoon Hendrick zich al in 1638 in het dorp vestigde zien we Heemskerken terug in menige familiestamboom in Noordwijkerhout. Vele inwoners dragen dus DNA van de hier besproken schout Cornelis in de genen. Een uitwerking van de vijf oudste generaties van de Heemskerkfamilie kunt u op deze website vinden onder het verhaal “De voorouders van Hendrick Mattheuszoon Heemskerk 1605-1673”. Gebruik eventueel de zoekfunctie.
Levensbeschrijving schout Cornelis Willemszoon Heemskerk
Het is dankzij het ambt van schout dat we zoveel over Cornelis Willemszoon terug kunnen vinden. Als schout wordt hij in vele documenten genoemd en door gegevens te combineren kunnen we een aardige beschrijving van zijn leven samenstellen en krijgen we een beeld van de functie van schout. Zijn geboortejaar is op een bijzondere manier gevonden. Ruim tweehonderdzestig jaar na zijn geboorte wordt zijn naam vermeld in de bespreking door de Staten van Holland van de “Woede van de Haarlemmermeer”. Dit betreft het fors verlies aan landbouwgrond rond de Haarlemmermeer door afkalving van wallen en kades. Als oplossing wordt onder meer het graven van een nieuwe uitwatering van de Oude Rijn bij Katwijk voorgesteld, die was in de eeuwen daarvoor dichtgeslibd. In de uitgebreide bespreking door het landsbestuur wordt verwezen naar een oude verklaring van bewoners rond het meer uit juni 1570 waarin ook de naam van de 61-jarige schout Cornelis Willemszoon uit Sassenheim genoemd wordt. Cornelis moet dus in of rond het jaar 1509 geboren zijn.
De (voor)ouders van schout Cornelis en hun woning
Cornelis is zoon van schout Willem Willemszoon. Van vader Willem weten we dat hij rond 1468 geboren is en al op jonge leeftijd schout van Sassenheim en Oegstgeest was. De naam van zijn eerste echtgenote is niet gevonden maar we weten zeker dat er uit dat huwelijk minstens twee zonen geboren zijn. Floris in het jaar 1500 en zijn broer Willem nog ruim voor dat jaar. Hun voornamen verwijzen mogelijk naar Willem Floriszoon, die als schout van Sassenheim genoemd wordt bij een gepacht perceel van het klooster Leeuwenhorst in Warmond, maar ook in Leidse akten. Een vergelijkbare naam is verbonden aan de pacht van een perceel grond in Sassenheim die ook door latere generaties van de familie Heemskerk gebruikt worden. Nu is er sprake van een zekere Willem Floris kosterszoon. Zijn vader is Floris Janszoon, koster van Sassenheim, dat staat vast. Deze Floris Janszoon wordt al vanaf 1411 genoemd als pachter van het klooster Leeuwenhorst. Floris zou dan eind 14e eeuw geboren kunnen zijn.
Bewijs dat deze Willem Floriszoon en zijn vader Floris Janszoon twee onbekende, nog oudere generaties Heemskerk vormen is moeilijk hard te maken. Maar feit is dat er sprake is van het doorgeven van dezelfde voornamen bij meerdere generaties. Daarnaast valt op dat ook de functie als schout doorgegeven lijkt te worden in Sassenheim. Naast Willem Floriszoon geldt dat voor Willem Willemszoon, Floris Willemszoon en Cornelis Willemszoon. En tenslotte zijn er landerijen in Sassenheim die door meerdere generaties worden gebruikt. Met name de pacht van percelen die ooit tot de pastorie van Sassenheim behoorden lijken als het ware te kleven aan de Sassenheimse Heemskerk voorouders, zelfs tot begin 17e eeuw. Dat er precies in de onderzochte periode in het aangrenzende Lisse ook een Willem Floriszoon wordt genoemd als pachter van het klooster Leeuwenhorst maakt de theorie over deze twee oudere generaties Heemskerk alleen maar interessanter. De pachten houden rond hetzelfde jaar op, mogelijk door overlijden.
Floris Janszoon “koster” en zijn zoon schout Willem Floriszoon zouden dan (over)grootouder van de hier besproken generatie van schout Cornelis Willemszoon Heemskerk geweest zijn. Misschien gaan we het definitief bewijs van deze oudere stamvaders nog eens vinden, maar de kans is klein, immers zo ver terug in de tijd. Vooralsnog houden we schout Willem Willemszoon (Heemskerk) als stamvader aan.
Met zijn geboortejaar 1509 is Cornelis een stuk jonger dan zijn broers Willem en Floris maar hij heeft zelf ook nog broers en zusters, sommigen een stuk jonger. Het grote verschil van ruim 30 jaar tussen de jongste en oudste zoon van Willem Willemszoon maakt dat we moeten uitgaan van twee huwelijken. Isaack en Aller(t) Willemszonen Heemskerk zijn pas circa 1524 en 1526 geboren. Van hen weten we met zekerheid dat hun moeder Meijnsge Aelbertsdochter was, maar of zij ook moeder van schout Cornelis was blijft vooralsnog onduidelijk.
Een aanwijzing voor de naam van de eerste echtgenote van schout Willem Willemszoon en dus moeder van Willem, Floris en mogelijk ook Cornelis komt uit de nalatenschap van Jan Claes Wouterszoon, die een huis had aan het Steenschuur in Leiden. Dit huis wordt in 1562 verkocht door schout Cornelis Willemszoon, zijn broer Jeroen Willemszoon en hun zwager Dirck Pieterszoon uit Alkmaar. Zij treden op namens de overige erfgenamen. Jan Claeszoon was getrouwd met een Maritje Claesdochter en uit het testament van dit echtpaar valt op te maken dat zij hoogstwaarschijnlijk geen kinderen hadden. Er worden alleen een paar legaten vastgelegd voor enkele Leidenaren. Het is goed mogelijk dat de erfgenamen of verkopers van het huis in 1562 via hun moeder verwant waren aan deze Jan Claes Wouterszoon of Maritje Claesdochter. Dat een broer van Cornelis, Floris Willemszoon Heemskerk in 1544 een Sassenheims perceel van circa 10 hond ofwel 1000 Rijnlandse Roe pacht van de weduwe Maritje Claesdochter uit Leiden past wonderwel in deze familieverwantschap met haar of haar overleden man Jan Claes Wouterszoon. Omdat Maritje nog enkele andere percelen in Sassenheim heeft maakt duidelijk dat haar familie in relatie staat tot dit dorp.
Een tweede aanwijzing is het feit dat schout Cornelis Willemszoon in 1561 als voogd optreedt voor de kinderen van de overleden Dirck Wouterszoon, een man die inwoner van Sassenheim is geweest en nog in 1543 genoemd wordt. Vanwege het patroniem Wouterszoon zou dit een broer of oom van bovengenoemde (Jan) Claes Wouterszoon kunnen zijn. Deze Dirck pachtte rechten van de Houtvester, onder andere voor het rapen van dor hout of omgevallen bomen in het Keukenduin van het slot Teijlingen. Er loopt nog een zaak tegen de overleden Dirck bij de rentmeester van de Wildernisse, Geryt de Wit en die wordt nu door schout Cornelis overgenomen als voogd namens de kinderen. In de regel werden familieleden voogd, maar als die ontbraken werd ook wel de schout ingeschakeld. We kunnen dus niet met zekerheid stellen dat de twee Wouterszonen en Cornelis Willemszoon Heemskerk verwant waren. Bewijs voor een naam van de eerste echtgenote van Willem Willemszoon leveren dit soort aanwijzingen niet op maar wel een aanwijzing voor verder onderzoek.
Hard bewijs voor Meijnsge Aelbertsdochter als de tweede echtgenote van schout Willem Willemszoon is er dan weer wel. Het komt onder andere uit een huwelijksdocument van haar zoon Aller Willemszoon Heemskerk die met Jannetje Gijsbrechtsdochter trouwt, zij is telg uit de Van Dorp familie uit Leiden en woonde op de Breestraat. Jannetje was eerder getrouwd geweest waardoor huwelijksvoorwaarden nodig waren om de inbreng van de trouwlustigen vast te stellen. Meijnsge Aelbertsdochter staat in 1556 garant voor een huwelijksgeschenk aan haar zoon en wordt in het document letterlijk zijn moeder genoemd. Maar bij schout Cornelis Willemszoon die als haar voogd ook aanwezig is bij het opstellen van de akte staat niets vermeld over een moeder-zoon relatie. Hij staat garant voor de 800 gulden die zijn broer Aller inbrengt in het huwelijk. Als voogd van zijn moeder ondersteunt hij haar toezegging voor haar huwelijksgeschenk. Een moeder-zoon relatie noemen was niet verplicht maar je zou dat in dit document wel verwachten omdat het juist gaat om familieleden die borg staan voor elkaar. Schout Cornelis lijkt nu alleen aangesproken worden op zijn betrokkenheid als schout en voogd voor de weduwe Meijnsge Aelbertsdochter. Dat hij niet als zoon van Meijnsge wordt vermeld maakt het aannemelijker dat Cornelis een zoon is uit het eerste huwelijk van stamvader Willem Willemszoon met de helaas onbekend gebleven vrouw.
Van het schouten- of wapenzegel van stamvader Willem Willemszoon zijn meerdere versies bewaard gebleven, hier nog eens opgenomen omdat het getoonde exemplaar uit 1534 zo gaaf is, het vertoont naast een wapenschild met een Heemskerk-leeuw ook een gevleugelde leeuw en zijn naam in de zegelrand.
Schout Willem Willemszoon is voor 1544 overleden. Zijn zoon Floris neemt in 1540 het schoutambt over. Tot en met 1556 komen we de naam van weduwe Meijnsge Aelbertsdochter nog tegen in Sassenheimse documenten, maar zij lijkt voor 1553 verhuisd te zijn naar Haarlem en heeft haar bezit in het dorp dan al toegewezen aan enkele van haar eigen kinderen. In die verdeling lijken de kinderen uit het eerste huwelijk van haar overleden man niet betrokken te zijn geweest. Dat is niet ongewoon, die kinderen hebben waarschijnlijk na de dood van hun vader hun deel van zijn erfenis al ontvangen.
Broers en zusters van schout Cornelis Willemszoon Heemskerk
Uit schout Willems twee huwelijken zijn naast Cornelis nog vijf zonen bekend: naast de eerder genoemde Willem en Floris zijn dat Jeroen, Isaack en Aller(t). Ook zijn er is in ieder geval twee dochters waarvan we de voornamen helaas nergens vermeld zien. Eén van hen was getrouwd met Dirck Pieterszoon en woonde in Alkmaar. Update april 2023: Een zoektocht naar deze Dirck leverde meerdere mogelijkheden op waarvan we de meeste om verschillende redenen ook weer konden schrappen. Er bleven twee mannen met precies dezelfde naam over: Dirck Pieter Vrerickszoon. Het is niet uitgesloten dat het dezelfde man is maar omdat regelmatig bij één van hen de toevoeging “smid” staat vermeld gaan we uit van twee. De ander is van 1557 tot 1561 burgemeester van Alkmaar geweest. Tijdens zijn burgemeesterschap is hij voogd over zijn broer Adriaen die financieel aan de grond is geraakt. Gezien zijn status, bezit en de leeftijden van zijn kinderen past hij met zijn echtgenote …-Willemsdochter het beste in het profiel. Dit echtpaar zou dan circa 1500-1515 geboren zijn en beiden voor 1565 overleden. Zij hadden bij overlijden vier kinderen waarvan we de namen kennen: Dirck, Pieter, Trijn of Catharina en Li(de)wij. Het gezin woonde in de Papestraat in Alkmaar en was zeker niet onbemiddeld.
De andere dochter of zus van schout Cornelis Willemszoon trouwde een zekere Jan Corneliszoon uit Rijnsburg, die genoemd wordt als gebruiker van percelen land in Sassenheim van zijn schoonmoeder, weduwe Meijnsge Aelbertsdochter. Hoogstwaarschijnlijk heette deze dochter Joosje, daar hebben we een stevige aanwijzing voor omdat zij na haar man genoemd wordt als pachtster van een perceel van de kerk van Sassenheim. Bovendien heeft deze Joosje percelen land in Sassenheim overgedragen gekregen van haar moeder. Die conclusie verdient uitleg. De heffing van de belasting de Tiende Penning en de betalingen van hoogheemraadschapslasten werden al in de 16e eeuw keurig bijgehouden in registers. Daarvan zijn voor Sassenheim de jaren 1543, 1545, 1553 en 1557 bewaard gebleven. Uit de summiere gegevens vallen wat conclusies te trekken. Meijnsge was al in 1543 weduwe van haar man Willem Willemszoon. Haar stiefzoon Willem woont dat jaar op de Oude Hofstede, zelf bewoont zij een huis met 30 morgen (23 hectare) aan eigen landerijen. Ook haar zonen Floris en Cornelis wonen zelfstandig en bezitten land. Meijnsge verpacht haar woning in 1553 aan haar zoon Isaack. Er hoort dan ruim 16 morgen bij de woning van “Meijnsge Aelbertsdochter tot Haarlem”. Vier jaar later is er geen sprake meer van de weduwe Meijnsge, het is niet uitgesloten dat zij kort daarvoor is overleden. Haar bezit lijkt verdeeld te zijn over haar kinderen. Daarbij blijkt de omvang van Isaacks landerijen verminderd te zijn met zo’n zes morgen. En dat is vergelijkbaar met het aantal dat Joosje Willemsdochter uit Rijnsburg in 1557 extra op naam heeft gekregen. Joosjes man Jan Corneliszoon had al 2 morgen in 1553, in 1557 heeft Joosje 8 morgen, het verschil is dus de 6 morgen die Isaack minder heeft. Ergo: Joosje was een dochter van weduwe Meijnsge en dus een zus van schout Cornelis Willemszoon Heemskerk.
Familieboerderij de Oude Hofstede
Het gezin van schout Willem Willemszoon woonde op een boerderij die de Oude Hofstede werd genoemd. Die bestond in hun tijd uit twee woningen. Cornelis is opgegroeid op deze woning. Weduwe Meijnsge en haar stiefzoon Willem en later kleinzoon Jan Willemszoon noteren we als bewoners van de boerderij vanaf 1543. Volgens onderzoekers voert de geschiedenis van deze historische locatie terug naar de adellijke heer Dirk van Sassenheim. Het boerengebouw was eigendom van de familie maar de aanliggende landerijen werden gepacht van het Regulierenklooster uit Leiderdorp. De boerderij is tijdens de 80-jarige oorlog afgebrand zoals zovele woningen. In een verklaring van Sassenheimers over het afbranden is sprake van “twee schoone wooninge” op het terrein van de Regulieren. Dat zouden dan de woning van Willem en Meijnsge geweest moeten zijn.
De Staatse troepen van de Prins van Oranje waren geruime tijd gelegerd in Sassenheim om van daar uit een “zee”slag te leveren op de Haarlemmermeer en een aanval uit te voeren op het Spaanse leger in de Haarlemmerhout. Deze aanval mislukte, de Spanjaarden namen de stad Haarlem daarna in. Al behoorde deze troepen tot de “vrienden” van de bevolking, het belette de soldaten niet om vreselijk huis te houden in de regio. De familieboerderij van de schouten Heemskerk brandde in 1575 af en op hetzelfde terrein werd het bekende Huis Ter Lee gebouwd, mogelijk zelfs op exact dezelfde plaats als de Heemskerkwoningen. De landerijen van het Regulierenklooster die door de familie gepacht werden zijn tijdens de Reformatie overgeschreven op naam van de Staten van Holland en in 1591 verkocht. De Heemskerkfamilie bleef pachter van de circa 15 hectare aan landerijen en woonde er ook begin 17e eeuw nog.
Woning en landbezit van schout Cornelis Willemszoon
Zover we kunnen nagaan heeft schout Cornelis Willemszoon na zijn huwelijk niet meer op de familiehofstede ten noordoosten van het dorpscentrum van Sassenheim gewoond. Maar zijn woning stond er niet ver vandaan, eveneens aan de oostzijde van de Heereweg of Hoofdstraat, in Sassenheim-noord. Cornelis pachtte zijn woning van de rijke familie Basgens uit Haarlem maar had ook zelf meerdere percelen land in eigendom.
De eerste transactie in onroerend goed van Cornelis dateert uit het jaar 1541. Hij ruilt dat jaar land in de Roversbroekpolder met Gijsberta van Waardenburg, de abdis van het klooster Leeuwenhorst in Noordwijkerhout. Op zijn nieuwe perceel van ruim vier hectare vestigt hij ruim tien jaar later een lening bij hetzelfde klooster met het land als onderpand. In dat document uit 1552 komen we ook de achternaam Heemskerk voor het eerst tegen, al wordt die naam nog zonder H geschreven.
De achternaam komt nog enkele keren terug, hieronder in een document van het Hoogheemraadschap Rijnland van 1565. De naam staat in de eerste regel: “Cornelis Willemsz van Heemskerck schoudt tot Zassenheim”. In het document vraagt Cornelis namens de gemeenschap toestemming om een sloot dwars door de Heereweg te mogen graven voor het afvoeren van onder andere zand. Het wordt een kerkgebod genoemd, hetgeen inhoudt dat de aanvraag in de kerk werd afgeroepen zodat men kennis er van kon nemen en eventueel bezwaar in kon dienen. Het kerkgebod was de aangewezen vorm van communicatie uit die tijd.
De vermelding van achternamen was in de zestiende eeuw zeker geen standaard werkwijze. In dit geval speelde misschien mee dat er in dezelfde periode een Cornelis Willemszoon in Sassenheim land in eigendom had. Maar deze familie was als eerder naar Friesland verhuisd, naar het dorp ’t Bilt en is nog verwant aan enkele familietakken Wassenaar in de Bollenstreek. Schout Cornelis wordt nog enkele keren met de achternaam Heemskerk genoemd, maar meestal wordt achter zijn naam alleen “schout” toegevoegd, dat gaf herkenning genoeg. Het is dan ook niet heel vreemd dat de toevoeging “Schouten” onder sommige nazaten tot hun achternaam is gepromoveerd, maar zij waren wel degelijk nazaten van stamvader Willem Willemszoon (Heemskerk).
Bij zijn woning die Cornelis vele jaren pachtte van Magdalena Cornelisdochter Basgens hoorde zo’n 13 hectare weiland en akkers of geestland. Naarmate zijn leven vorderde breidt Cornelis dit stevig uit. In 1564 komen we tot een totaal van wel 50 morgen aan landerijen. Een morgen is 600 Rijnlandse Roe of 0,85 hectare. Vertaald naar hectaren spreken we dus over zo’n 43 hectare, verspreid over de dorpen Lisse, Sassenheim en Alkemade. Het merendeel rond de Kagerplas en het grensgebied tussen de dorpen Sassenheim en Lisse. Mogelijk had hij buiten de regio ook nog geërfd bezit. Bij elkaar een flink bezit voor iemand die ook nog neveninkomsten had als schout en bode van zijn dorp. Maar Cornelis had een groot gezin dus hulp zal er genoeg geweest zijn. Uit de archieven van het Hoogheemraadschap weten we dat Cornelis in 1547 een aanvraag ingediend heeft om dwars door de Heereweg (Hoofdstraat/Heereweg) een sloot aan te kunnen leggen om zodoende zijn land af te kunnen “karren”. Hij wilde dus zand afvoeren via de sloot en zal voor eigen kosten een nauwkeurig beschreven houten brug over zijn zandvaart in de Heereweg aanleggen. Zijn land wordt ook in dit document beschreven als liggend ten noorden van het dorp “Sassem”.
Naast Cornelis bezitten ook zijn broers Willem, Floris, Isaack en Aller(t) de nodige grond in het dorp. De familie Heemskerk vervult daarnaast in het midden van de zestiende eeuw een belangrijke rol in het bestuur van Sassenheim. Aller, die ossen vet mestte, doet dat in Leiden en maakt met zijn nazaten deel uit van de notabelen van de stad. Naast een functie als schout vinden deze generatie Heemskerken ook terug als ambachtsbewaarder, schepen of croosheemraad. En Isaack zou de laatste 20 jaar van zijn leven in een huis naast de poort van het slot Teijlingen gewoond hebben. Mogelijk was dat in de functie van kastelein of beheerder van het slot, waar in die tijd de Houtvester van Holland zetel hield.
Het schoutambt van Cornelis Willemszoon Heemskerk
Als de theorie van Floris Janszoon en Willem Floriszoon als oudere voorouders Heemskerk klopt levert de familie drie opeenvolgende generaties schouten van Sassenheim en Oegstgeest. En daarnaast in de persoon van Jeroen Willemszoon ook een schout voor het dorp Hillegom rond het jaar 1562. Floris Willemszoon volgde in 1540 zijn vader Willem Willemszoon op. Maar dat was niet voor lang want Floris is tussen het voorjaar van 1545 en het einde van datzelfde jaar overleden want dan is er sprake van Jan van Eijndegeest als nieuwe schout. Bovendien wordt in juni van het jaar daarna zijn weduwe Meijnsje, niet te verwarren met haar schoonmoeder met dezelfde voornaam, opgedragen zijn nalatenschap af te handelen. Zij moet een regeling zien te treffen met een schuldeiser.
Cornelis Willemszoon is zijn broer Floris niet direct opgevolgd als schout van Sassenheim en Oegstgeest. Jan van Eijndegeest kreeg die aanstelling in 1545 voor zowel Oegstgeest als Sassenheim. Een schout werd benoemd door de ambachtsheer of -vrouwe van het dorp maar voor Sassenheim geldt een iets afwijkende situatie want de Houtvester van Holland die op het jachtslot Teijlingen zetelde werd bij aanstelling ook Heer van Sassenheim. Benoemingen van andere schouten in de regio zijn meestal terug te vinden in de archieven van de Graven van Holland of haar uitvoeringsorganen maar de aanstelling van schouten in Sassenheim valt daarbuiten, volgde dus een iets andere route. Niettemin lijkt de aangestelde Jan van Eijndegeest akkoord te zijn gegaan met het verzoek van Cornelis Willemszoon Heemkerk om hem zowel het schout- als bodeambt van Sassenheim te gunnen voor negen pond per jaar. Vanaf 1547 is Cornelis schout en dorpsbode ondanks de tegenwerpingen van een gegadigde uit Katwijk die Cornelis aansprak op zijn belofte dat hij het schoutambt aan hem zou doorgeven, hetgeen Cornelis ontkent toegezegd te hebben.
Schout Cornelis betaalt enkele jaren later twaalf pond volgens de 10e Penningbelasting. Hij pachtte dus zijn functie als schout en bode van de Houtvester van Holland en kon inkomsten vergaren met de vaste beloningen die aan het werk verbonden waren. Naast het opmaken van documenten rond de overdracht van onroerend goed betrof dit vaak het bezegelen van leningen en hypotheken die inwoners onderling afsloten. Letterlijk bezegelen want aan de overeenkomst, een zogenaamd charter, hing een schout zijn in was gedrukte wapen- of schoutenzegel. In het geval van Cornelis was dit groene was. Er zijn veel documenten bewaard gebleven waarin Cornelis als schout optreedt, maar die zeggen niet zoveel over de man zelf, wel dat hij een leidend figuur in zijn dorp was. Een schout leidde ook de veilingverkopen. Als beloning ontving hij dan traditioneel een “oortje” (muntsoort), al werd dit niet in elk dorp toegepast en werd deze traditie begin 17e eeuw dan ook bij de rechter getoetst. Daarnaast speelde de schout een betaalde rol in kleine juridische en criminele zaken maar daar is in het geval van Cornelis helaas weinig van terug gevonden.
Omdat hij naast schout en bode ook nog andere bestuursfuncties invulde in zijn woonplaats komen we Cornelis ook tegen in het archief van het hoogheemraadschap Rijnland. Naast de eerder genoemde privé-aanvraag voor de aanleg van een sloot door de Heereweg betreft dit een vergelijkbaar verzoek voor een andere sloot door dezelfde weg. Maar ook voor het afzanden of verlagen van deze Heereweg als belangrijke verkeersader door het dorp, die ten opzichte van de huizen te hoog lag, waardoor wateroverlast ontstond. Mogelijk is de aankoop van een grote hoeveelheid metselkalk bij een Leidse kalkbrander in 1559 ook een voorbeeld van een actie die deze schout namens zijn dorp ondernam. Hij moet een correcte afhandeling van de order bij de rechter afdwingen.
Belangrijke stap was het initiatief van Cornelis voor het oprichten van een watermolen in Sassenheim-noord in 1565/66. Dit is de aanzet tot de vorming van de Floris Schouten polder later samengevoegd met de Vrouwenpolder, nog altijd een begrip in Sassenheim. Hoewel hard bewijs ontbreekt doet de naam van de polder vermoeden dat Cornelis zijn best heeft gedaan om die te vernoemen naar zijn jong overleden broer Floris of zijn eigen zoon Floris. Een suggestie die uw onderzoeker bij het Hoogheemraadschap heeft neergelegd, waar dit niet bekend was. Immers, de achternaam of toenaam “Schouten” is gebruikt voor diverse leden van de Heemskerkfamilie. Naast schout, croosheemraad en schepen speelde Cornelis met zijn broers dus een rol in het beheer van weg- en waterwegen als ambachtsbewaarder. In die hoedanigheden legde schout Cornelis Willemszoon met andere bestuurders uit zijn dorp in 1570 de eerder genoemde verklaring af over het grondverlies door het uitdijende “woeste” Haarlemmer en Leidse Meer en de vele poelen in de regio. Die meren waren in die tijd aanzienlijk kleiner dan de omvang van de huidige Haarlemmermeerpolder. De verklaring was ook niet zonder eigen belang, want het grondbezit van deze familie lag grotendeels rond deze meren en poelen, zij zullen dus zelf ook schade ondervonden hebben.
Zijn functies hebben Cornelis Willemszoon zeker inkomsten opgeleverd en ook veel prestige, hij was een prominent lid van de Sassenheimse gemeenschap en behoorde zeker na 1560 tot de grootste landeigenaren van het dorp. Bijzonder is dat schout Cornelis Willemszoon Heemskerk twee verschillende wapenzegels hanteerde bij zijn activiteiten. Naast zijn zegel met het wapenschild met de Heemskerkleeuw, een helmteken en zijn naam in de rand had hij ook een eenvoudiger uitvoering met alleen een leeuwenschild en daarboven de letters C en W.
Cornelis Willemszoon is tot kort voor zijn dood schout van Sassenheim en Oegstgeest geweest, bij elkaar ruim dertig jaar. Gedurende de roerige periode van het beleg van de steden Haarlem en Leiden (1572-1576), die bekend staat als de Troubelen was hij ook schout van Alkemade. Dat moeten bijzonder moeilijke jaren voor hem geweest zijn. In Sassenheim waren vanaf het voorjaar van 1573 troepen van de Prins van Oranje gelegerd onder de heer Van Batenburg. De dorpen Sassenheim, Lisse en Hillegom hadden zwaar te lijden onder de brandstichtingen en roofpartijen van deze “bevriende” troepen. De Kaag, waar Cornelis ook schout was in die jaren, brandde geheel af. We weten niet of Cornelis Willemszoon in zijn rol als schout in die tijd contact heeft gehad met Van Batenburg en geprobeerd heeft voor de belangen van de inwoners van zijn woonplaats op te komen. Net zo min weten we of zijn dood nog iets te maken kan hebben gehad met deze moeilijke periode. Hij wordt in 1575 opgevolgd door een zekere Jacob IJsbrantszoon, maar tekende nog in april van dat jaar een akte. Zijn overlijden moet dus plaatsgevonden hebben tussen april 1575 en de laatste maanden van 1577, de periode waarin zijn erfgenamen inventaris op moeten maken van zijn boedel op last van een schuldeiser.
De trieste nalatenschap van Cornelis Willemszoon Heemskerk
Cornelis Willemszoon Heemskerk is twee keer getrouwd geweest. De voornaam van zijn eerste vrouw weten we niet, wel weten we dat zij een dochter was van ene Aelbert Arijszoon en een broer Cornelis en zussen Jenne en Maddalene had. Ook was er nog een broer Arij die op jonge leeftijd verdronken is. Cornelis Aelbertszoon die in Sassenheim en De Kaag heeft gewoond wordt in een document een zwager van schout Cornelis genoemd. Daarnaast was Maddalene (Magdalena) Aelbertsdochter getrouwd met Sassenheimer Jan Janszoon voor wie Cornelis op late leeftijd borg staat. Schoonvader Aelbert Arijszoon wordt vernoemd in de naam van een zoon van Cornelis. En de voornaam Aelbert komen we ook tegen bij een molenaarsdynastie in Lisse, nazaten van Aelbert Jeroenszoon Heemskerk.
Vernoemen van (groot)ouders was heel gebruikelijk en als we dan uitgaan van de voornamen van de dochters van Cornelis kijken komen we een Meijnsje, Sijburg en Marijtje tegen. Meijnsje verwijst naar de (stief)moeder van Cornelis en daarom is het goed mogelijk dat Sijburg of Marijtje de naam van zijn eerste vrouw was. Dan zou haar naam Sijburg Aelbertsdochter of Marijtje Aelbertsdochter geweest kunnen zijn. Zijn echtgenote had een oom Dirck Arijszoon, die niet ver van schout Cornelis woonde. Op hoge leeftijd gebruikt deze Dirck voor zijn onderhoud nog een perceel land van Cornelis.
Cornelis Willemszoon hertrouwt na het overlijden van zijn eerste echtgenote voor een tweede keer, met Trijntje Willemsdochter. Bij haar heeft hij meerdere kinderen gekregen, onder andere een jonge Willem Corneliszoon. Die wordt in 1600 achtenvijftig jaar oud genoemd in een document en is dus geboren rond 1542. De toevoeging “jonge” verwijst naar een tweede, oudere zoon met de naam Willem. De eerste Willem zou dan naar zijn opa aan vaderszijde zijn vernoemd, de tweede naar de vader van Trijntje Willemsdochter. Aan een tweede zoon van Cornelis, Floris mogen we het geboortejaar 1552 koppelen. Naast oude Willem en jonge Willem bestaat het gezin van schout Cornelis in willekeurige volgorde uit Floris, Sijburg, Cors, Aelbert, Marijtje, Meijnsge en Pieter. Deze negen kinderen en hun neven en nichten binnen de Heemskerkfamilie staan aan de basis van de brede verspreiding van de achternaam in de Bollenstreek. Het gaat te ver om in dit verhaal op alle nazaten van Cornelis in te gaan. Zie o.a. elders op deze website voor een uitwerking van de oudste generaties.
Weduwe Trijntje Willemsdochter en de negen genoemde kinderen krijgen vanaf december 1577 te maken met de schuldeisers van de overleden schout Cornelis. Het is de inleiding op een serie processen voor meerdere rechtbanken waar we tot het jaar 1607 sporen van terug kunnen vinden. De afwikkeling van de boedel overspant dus een periode van 30 jaar waarin een aantal erfgenamen door overlijden wegvallen. Het proces sterft letterlijk en figuurlijk weg. De grote vraag blijft hoe Cornelis Willemszoon Heemskerk in de schulden terecht is gekomen en of de negatief klinkende term “desolate boedel” die we in de stukken tegenkomen ook recht doet aan zijn situatie. Maar als we hier voor de term desolaat de betekenis van “achtergelaten” toepassen klinkt het al weer wat vriendelijker en sluit dat aan bij het beeld dat we uit de vele processtukken kunnen reconstrueren.
Bij de dood van een ouder en dan met name als het een kostwinner betrof moest een gedetailleerde inventaris opgemaakt worden. Als er niet genoeg contant geld beschikbaar was om schulden af te betalen moesten de schuldeisers hun claim neerleggen bij een aangewezen curator. Dat is in dit geval de Hagenaar François Thielmanszoon Coninck. Hij dient een oplossing te zoeken en heeft de bevoegdheid om eventueel onroerend goed te verkopen. Uit de stukken blijkt dat er in dit geval zes preferente schuldeisers zijn voor een bedrag van 2600 gulden. Zij hebben voorrang bij uitbetaling boven andere schuldeisers. Curator François is inderdaad overgegaan tot verkoop van enkele landerijen van Cornelis Willemszoon Heemskerk. Onder andere zijn neef Pieter Floriszoon wordt eigenaar van een groot perceel.
Zoals eerder gesteld had Cornelis Willemszoon in de loop der jaren een flink bezit opgebouwd in Lisse, Alkemade en Sassenheim. Dat moet bij verkoop ruim voldoende geweest zijn om de schuldeisers te voldoen ook al weten we slechts bij inschatting wat de marktprijzen voor onroerend goed waren in de jaren na de Troubelen (1572-1577). De brandstichting en roofpartijen door strijdende partijen hebben de inwoners van de Bollenstreek financieel flink geruïneerd. Met Sassenheim, Lisse en Hillegom letterlijk en figuurlijk als brandhaarden is dat lot hoogstwaarschijnlijk ook Cornelis overkomen en zijn schulden zullen voortgekomen zijn uit leningen van voor die beruchte periode of zijn aangegaan om er weer een beetje bovenop te kunnen komen. Zes jaar na zijn dood treft de curator een regeling met de schuldeisers en gebruikt de verkoop van land om hen uit te betalen. Uit gegevens van het Hoogheemraadschap Rijnland uit 1588 weten we dat de erfgenamen dat jaar, dus na de schuldsanering, nog altijd de nodige percelen van hun vader in eigendom hebben, niet al zijn bezit is verkocht.
Een boeiend rechtbankgevecht.
Met de schuldsanering eindigt helaas niet de ellende voor de erfgenamen die daardoor de erfenis niet af kunnen ronden. Er blijven een paar partijen die geen geld hebben gekregen of met hun uitkering ontevreden waren. Daaronder ook een naamgenoot, Sijmon Sijmonszoon Heemskerk. Voor zover na te gaan geen familie van Cornelis Willemszoon. Sijmon heeft aan Jan Janszoon, een zwager van Cornelis Willemszoon een eeuwige losrentebrief verkocht van 25 gulden per jaar. Jan Janszoon ontving hiervoor een bedrag van 400 gulden en moet nu jaarlijks 25 gulden rente betalen zolang de hoofdsom van de lening niet afgelost wordt, vandaar de term eeuwig. Te vergelijken met een aflossingsvrije hypotheek voor onbepaalde tijd. Cornelis Willemszoon staat met al zijn bezittingen borg voor zijn zwager en in zijn rol als schout legt hij de lening vast, bekrachtigt dit met zijn zegel.
Veertien dagen later blijkt echter dat aan het door Jan Janszoon van Sijmon gekochte land nog een schuld van 800 gulden verbonden was, uit te betalen aan een zekere Cornelis Jacobszoon uit Amsterdam. Met Sijmon Heemskerk heeft Jan afgesproken deze schuld over te nemen en binnen twee jaar af te betalen. Sijmon en een zekere Cornelis Dirckszoon Verduijn staan borg voor die aflossing bij de schuldeiser. Jan Janszoon heeft vanaf 1568 zodoende twee schulden met dezelfde bezittingen als onderpand. Cornelis Willemszoon staat voor de tweede lening geen borg maar is als schout wel betrokken bij de zaak en moet dus op de hoogte zijn geweest van de dubbele schuldpositie van Jan Janszoon. Je weet nooit hoe zoiets precies in zijn werk is gegaan, maar interpreterend lijkt het erop dat de schout verrast moet zijn geweest door het bericht van een tweede schuld. Hij kon niet veel anders dan hopen dat Jan Janszoon in staat zou zijn om de schulden af te lossen. Maar ook voor Jan breekt de moeilijke tijd van de Troubelen aan. Hij overlijdt in 1575 en als curator voor zijn eveneens desolaat genoemde boedel wordt de Leidse notaris Van der Wuert aangesteld.
Sijmon Sijmonszoon Heemskerk laat echter na zich tijdig te melden bij de afwikkeling van de boedel van Jan Janszoon. Uit die boedel was nog wat geld beschikbaar maar hij heeft zich te laat gemeld bij de schuldsanering. Hij vist daarom achter het net. Hoewel hij geen preferente (voorrangs) schuldeiser van Cornelis Willemszoon was en ook in deze schuldsanering nagelaten heeft zich tijdig bij curator François Thielmanszoon te melden wil Sijmon Sijmonszoon toch de erfgenamen van Cornelis aanspreken als borgstellers van de eeuwige losrente van 25 gulden. De curator komt na een eerste uitspraak van het Hof van Holland tot een regeling met Sijmon en is bereid over een periode van veertien jaar de achterstallige rente van 25 gulden per jaar te betalen, waarmee ook de hoofdsom geschrapt zou worden. Uiteindelijk gebeurt dit niet omdat François door nieuwe feiten over de zaak en contacten met zijn collega curator Van der Wuert voor het eerst hoort dat Sijmon Sijmonszoon geen geld heeft ontvangen uit de boedel van Jan Janszoon.
Curator Thielmanszoon beroept zich op zijn eerdere onwetendheid rond deze nieuwe feiten en zegt in bedekte bewoordingen ook misleid te zijn door de advocaat van Sijmon Sijmonszoon. De ingewikkelde zaak concentreert zich nu rond het feit dat Sijmon in beide boedels te laat heeft gereageerd. Daarnaast diende eerst het aangekochte land van Jan Janszoon als onderpand aangesproken te worden bij het inlossen van de schulden. Dat was ook een voorwaarde die door schout Cornelis Sijmonszoon geëist was toen hij zich borg stelde voor Jan Janszoon. Omdat Sijmon door zijn te late reactie in de boedelafwikkeling van Jan Janszoon geen aanspraak meer op kan maken op dit land van Jan Janszoon zijn schout Cornelis Sijmonszoon en zijn erfgenamen volgens curator Francois Thielmanszoon gevrijwaard van aanspraken op hun borg. De eerder door het Hof opgelegde betaling van veertien jaar achterstallige rente vindt de curator vanwege de nieuwe feiten dan ook onterecht. Hij krijgt met deze nieuwe argumenten het Hof van Holland aan zijn zijde in 1594, en als Sijmon het daarna nog eens probeert bij de Hoge Raad omdat hij ook de kosten van het proces bij het Hof heeft betalen wordt hij ook daar in het ongelijk gesteld.
De “beswaeren” van impetrant (klager, aandrager) Sijmon Sijmonszoon worden in 1596 ongegrond verklaard door de Hoge Raad. Hij is “niet beswaert” en dient de kosten van het proces te dragen, waarvan de hoogte nog getaxeerd moet worden.
Voor ons leveren de bewaard gebleven processtukken een boeiend inkijkje in de werking van de rechtstaat uit de 16e eeuw. De vele vermeldingen van Cornelis in zijn rol als schout en de ingewikkelde processen met verdwenen juridische termen leverden uw onderzoeker een positief beeld over de rechtsgang uit die tijd. Maar voor de erfgenamen van schout Cornelis was dit allesbehalve boeiend. Zij moeten frustrerend lang afwachten en kunnen het restant van de erfenis van hun vader niet verdelen. Onder hen ontstaat onenigheid. Daarbij speelt mogelijk een rol dat curator Francois Thielmanszoon de twee vrijgezelle kinderen Oude Willem Corneliszoon en Meijnsje Cornelisdochter een voorschot heeft gegeven uit de erfenisgelden. Na bijna 30 jaar wachten lijkt dat ook wel redelijk. Oude Willem en Meijnsje zullen het einde van hun leven hebben voelen aankomen en maakten al eind 16e eeuw hun testament op waarbij de twee vrijgezellen elkaar tot erfgenaam benoemen en specifiek een legaat schenken aan hun zus Sijburg en broer Floris.
Uit een tweede testament van Meijnsje Cornelisdochter Heemskerk uit 1604 blijkt dat Willem voor haar is overleden (1601), net als zus Marijtje en broers Pieter en Aelbert. Van de overgebleven vijf kinderen van schout Cornelis benoemt Meijnsje broer Floris, Matheus de zoon van haar overleden broer Cors in Heemstede en zus Sijburg in Lisse tot haar erfgenamen, plus de weeskinderen van broer Pieter en zus Marijtje. Dat maakt vijf van haar zes erfdelen. Het zesde is voor Pieter Gerytszoon, de “innocente” zoon van Sijburg. Pieter had extra hulp nodig en het is een mooi gebaar van Meijnsje om hem een vol aandeel te geven. Des te opvallender is dat haar (half)broer Jonge Willem Corneliszoon ontbreekt in dit rijtje. Hij is het dan ook die in 1606 proces voert tegen de andere erfgenamen over de afwikkeling van de nalatenschap van hun vader. Curator François Thielmanszoon Coninck had enkele jaren eerder een voorstel gedaan en daarvoor onder andere een voorschot van vijftig gulden uitbetaald aan Meijnsje. Dat moet een bedrag geweest zijn uit het restant van de erfenis, want het niet verkochte onroerend goed van vader Cornelis Willemszoon was eerder al onder de kinderen verdeeld. We komen hen en volgende generaties tegen als eigenaren van percelen in Lisse en Sassenheim, ook na 1600. Oude Willem Corneliszoon woont met zijn zus Meijnsje op de ouderlijke woning en de familieboerderij de Oude Hofstede wordt dan nog altijd bewoond door Jan Willemszoon Heemskerk, een neef van schout Cornelis.
Het proces tegen de overgebleven gezinsleden wordt verdaagd wegens het ontbreken van voldoende informatie en de uiteindelijke uitspraak is niet gevonden. Dat zou wel eens kunnen komen omdat het proces uit 1606 is stopgezet is door het overlijden van de klagende partij, jonge Willem Corneliszoon Heemskerk. Twee jaar later is immers sprake van Willems eigen nalatenschap en wordt zijn echtgenote Hillegont Claesdochter beschreven als weduwe.
Daarmee kwam een einde aan een lange procesgang rond de nalatenschap van schout Cornelis Willemszoon Heemskerk. Een man met een boeiend leven en grote verantwoordelijkheden. Een man ook die in zijn laatste jaren flink in de problemen kwam, hoogstwaarschijnlijk het gevolg van het geweld van strijdende Staatse en Spaanse troepen tijdens de Troubelen. En wat dat betreft was hij in de platgebrande en grotendeels verlaten regio Bollenstreek zeker niet de enige…