Je bekijkt nu De strenge strafeisen van baljuw Andries van Thienen (1560-1635)
Het schrappen van een voorgenomen huwelijk was een zeldzaamheid. Maar niet voor het huwelijk van Andries van Thienen en Clara Carpentier uit 1623

De strenge strafeisen van baljuw Andries van Thienen (1560-1635)

Er was eens een document. Alleen al bijzonder omdat het er na ruim 400 jaar nog altijd is. Oud goud. Dat document lezend ontstaat een idee en voor je het weet heb je een titel voor een nieuw verhaal. Zo werkte het vaak maar dit keer niet. Een artikel over activistische historici gooide roet in het eten. Een nieuw begrip voor een oud verschijnsel, het beschrijven van geschiedenis vanuit een voorgenomen stellingname. Dat schuurt. Het grote geheel, de tijd en omstandigheden waarbinnen feiten zich afspeelden zijn factoren die voor sommigen hun doel teveel in de weg staan. Onderling willen historici nog wel in debat gaan maar in geschreven vorm staat de scoringsdrang richting de onwetende massa voorop en wordt de sappige stellingname niet vermeden. De vaderlandse geschiedenis wordt keer op keer herschreven met de afdeling boekenkasten van Ikea als grote winnaar. Een nieuwe Billy voor de zoveelste biografie over Willem van Oranje, de “waarheid” over de slavernij en het koloniale verleden of de ontdekking van nieuwe foute Nederlanders in WO2. Een nuchter mens weet niet meer wie te geloven.

Het genoemde artikel zette aan het denken over de al geformuleerde titel van dit verhaal. Ook op het bescheiden niveau van de Noordwijkerhoutse geschiedenis is relativering geen overbodige luxe. Dekt de gekozen titel de lading? Kunnen we de strafeisen die baljuw Andries van Thienen als aanklager stelde geheel los zien van zijn persoon of deed de man gewoon wat van hem verwacht werd? Daarover nadenkend dringt het besef door dat we zoals zo vaak te weinig weten om oordelen te kunnen vellen. Deze baljuw en jonkheer leidde een leven met grote ups en downs. En daarom is in dit verhaal alles bij elkaar geschraapt wat over de man te vinden viel. Het is uitgewerkt vanuit drie invalshoeken die ieder een verschillend beeld geven van de man, zijn beroep en zijn privéleven.

Andries Van Thienen, de periode tot 1620

In 1585 werd de op Ooltgensplaat geboren jonkheer Andries Jacobszoon van Thienen zowel schout als baljuw van Noordwijkerhout. Van jongsaf aan heeft Andries veel belangstelling voor militaire zaken en werkt aan een carrière in het leger. Zijn ouders, Jacob van Thienen en Maria van Borsselen, zijn niet erg gelukkig met de ambities van hun jonge zoon en bevriezen zijn bezittingen. Het is de reden dat Andries, slechts zo’n 19 jaar oud, de Staten van Holland vraagt om een “veniam aetatis”, een meerderjarigheidsverklaring. In die tijd werd je immers pas op 25 jarige leeftijd verstandig genoeg geacht voor een zelfstandig leven. Die verklaring wordt in 1579 afgegeven. De toestemming van de Staten kan te maken hebben gehad met de oorlogsomstandigheden. Het gewest Holland is volop gewikkeld in de strijd tegen de Spaanse koning en heeft elke militair hard nodig. Andries heeft dan al naam opgebouwd onder de legerleiders Van Batenburg en Bossu. In 1580 neemt hij onder Hohenloo deel aan de verloren slag op de Hardenbergse heide. De Staatse troepen worden min of meer door de Spanjaarden in de pan gehakt; er is een groot verlies aan manschappen. Jonkheer Van Thienen onderscheidt zich in positieve zin maar raakt flink gewond, aanleiding voor een geschiedschrijver om zijn heldendaden in detail te beschrijven. Een fraaie tekst uit 1647, hier aangepast voor de leesbaarheid.

“…De ijver van een zeker jong edelman jonkheer Andries van Thienen is zeer aanmerkelijk want deze, twintig jaren oud zijnde, had zich onder ritmeester Michiel Caulier begeven tegen de wil van zijn voogden en alzo zij hem zijn goederen onthielden stuurde hij aan de Staten van Holland een verzoekschrift. Hoe hij zich uit liefde voor het vaderland in hun dienst had begeven, hetgeen zijn voogden hadden willen verhinderen en hem ook daarvoor niet hadden willen uitrusten. Verzocht daarom veniam aetatis, dat is verlof zijner jonkheid om zijn persoon en goederen ten dienste van het land te mogen gebruiken. Welk verzoek de Staten billijkten. En nadat hij al twee jaar onder het vendel onder Bossu had gereden, werd hij “comet” onder Warner van Batenburg met vier paarden. En daarna ook onder heer Lubbert van Reenen, een Munsters edelman, bij wie hij tien kastanjebruine paarden met zijn liverei uitrustte en twee hengsten voor zijn koets hield. Onder gemelde heer Van Reenen woonde hij de slag bij van de graaf van Hoohenlo bij Hardenberg tegen de Albanezen, in welke hij zich als een braaf edelman kweet. Na elf wonden bekomen te hebben viel hij van zijn paard en hij had wel twee uur lang onder de doden gelegen toen hij, geen uitkomst ziende, zich voor een adelborst van den vijand opgaf. Doch onder het verbinden van zijn wonden werd hij herkend en hoewel hij reeds honderd guldens voor zijn rantsoen beloofd hebbend moest hij verspied (betrapt) zijnde wie hij eigenlijk was zeshonderd guldens betalen en tevens zes van zijn beste paarden verliezen…”

De details over het aantal paarden en hun kleur of het aantal wonden dat Andries had opgelopen maakt dat je kanttekeningen kan plaatsen bij de inhoud die immers bijna 70 jaar na de besproken veldslag is opgetekend. Maar de grote lijn in het verhaal is te controleren via andere bronnen. Dat Andries van Thienen flink gewond was geraakt en blijvend mank of invalide werd komt later in zijn leven terug. Het verhinderde een verdere loopbaan in het leger. Maar ook stond het zijn huwelijk met Isabella Rataller rond 1581 blijkbaar niet in de weg. Zij was dochter van George Rataller en Margriet van Loo. Haar vader George (of Joris) was telg uit een Fries geslacht en had een aanzienlijke positie als president van de Raad of het Hof van Utrecht. In zijn huwelijksjaar moet Andries zich bij het gerecht verdedigen voor een claim van zijn moeder, weduwe Maria van Borsselen vanwege niet betaalde bedragen die als beloften door Jacob van Thienen bij het huwelijk met haar waren gedaan. Andries wordt geacht de opgebouwde schuld aan zijn moeder in te lossen. Processen tussen ouders en kinderen waren in die tijd heel gewoon, zeker in adellijke of gegoede kringen. Vaak het gevolg van huwelijkse voorwaarden.

Andries en Isabella woonden hun eerste huwelijksjaren waarschijnlijk in Utrecht, de jonkheer wordt daar in enkele zaken genoemd. Het echtpaar krijgt acht kinderen: Philip, Jacob, Maria, Margriet, Anna, George (of Joris), Paulus en Cornelis. De eerste vijf komen we ook als volwassen personen tegen op latere datums. De meeste kinderen zijn in Noordwijk geboren want in het jaar van zijn aanstelling als baljuw in Noordwijkerhout, 1585, koopt Andries een huis in Noordwijk-Binnen, waar hij altijd is blijven wonen. Het geld lenen Andries en Isabella bij haar familie.

Jonkheer Van Thienen brandde van ambitie want drie jaar na zijn aanstelling in Noordwijkerhout vraagt hij de Staten van Holland om ook baljuw van Lisse, Hillegom en Voorhout te mogen worden. Dat wordt aanvankelijk geweigerd, hij wordt min of meer in de wachtkamer geplaatst omdat de Staten hun beleid nader moeten bepalen voor die drie dorpen die net als Noordwijkerhout losgekoppeld waren van het baljuwschap Noordwijk en voorlopig onder het grote baljuwschap Rijnland waren ondergebracht als “Rijnlands gevolg”. Met de Unie van Utrecht uit 1579 verplaatste de oorlog tegen de Spaanse troepen zich naar het zuiden en oosten van het land. In Holland wordt het aanmerkelijk rustiger en de gewestelijke bestuurders proberen justitie en aanpak van criminaliteit te reorganiseren. Men kampt vooral met de naweeën van de strijd rond de steden. De overlast van zwervers, landlopers en “vagabonden”, vaak van buitenlandse origine, is een aanhoudende plaag voor de inwoners. De aanpak van dit probleem is dan ook de belangrijkste opdracht voor de jonge nieuwe baljuw van Noordwijkerhout. Ondanks de aanvankelijke terughoudendheid van de Staten van Holland wordt Andries al in 1588 de felbegeerde functie van baljuw voor de drie andere dorpen toegekend. De motivatie van het gewestelijk bestuur: “in aensieninge van de diensten ende getrouwigheydt bij hem in de gemeene saecken bewesen, ende dat den selven in het Bailluwschap van Noordtwijckerhoudt dragende is als naer behooren”.

Kortom, Andries van Thienen is een door het bestuur van het gewest Holland gewaardeerd man die dan ook opgenomen zal worden in de rangen van de Meesterknapen van Holland, hetgeen niet voor iedereen was weggelegd. Als meesterknaap staat hij de Houtvester bij tijdens rechtszaken over stroperij in de duinen van de Domeinen van Holland. Daar ontvangt hij ook wat beloning voor, een deel in natura uitbetaald in de vorm van konijnen.

Maatschappelijk lijkt het eind 16e en begin 17e eeuw Andries en Isabella voor de wind te gaan. Kort na zijn benoeming tot baljuw van de vier Bollenstreekdorpen krijgt Andries een belangrijke rol bij de aanleg van het Mallegat, een afwateringskanaal dat vanaf Noordwijkerhout (de Schelft) via Voorhout en Sassenheim uitkomt op het Haarlemmer of Leidse meer. Het kanaal is bedoeld om de afwatering in de Lageveense polder te verbeteren maar wordt ook gebruikt voor de zandvaart. De deelname van Andries in 1604 aan een project tot het afzanden van het Keukenduin tussen Sassenheim en Hillegom ligt in lijn met die rol. Het past bij de ambities van baljuw Van Thienen dat hij voor dit project het initiatief neemt, samen met de jonkheren Johan van Sijpesteijn (Hillegom) en Gerard van der Laen (Lisse; Ter Specke). Later sluiten nog vijf andere partijen aan. Bedoeling is om tegen betaling van 450 gulden erfpacht per jaar het enorme duingebied in cultuur te brengen en het afgegraven zand te verkopen voor ontwikkeling van de omringende steden. In feite nam men met de pachtprijs het eigendom van het Keukenduin over van de rentmeesters van de Domeinen van Holland. Het optimisme van de heren raakt getemperd door de hoge kosten voor nieuwe infrastructuur zoals het graven van zandvaarten maar ook door het geringe enthousiasme en zelfs tegenwerking van bewoners van de betrokken dorpen. De versterking met vijf compagnons uit het netwerk van de initiatiefnemers brengt kapitaal in maar zal uiteindelijk niet genoeg blijken te zijn. Op twee zonen van Gerard van der Laen en Johan van Sijpesteijn na haakt iedereen af. Ook baljuw Van Thienen zegt zijn deelname op en in zijn geval kan dat het gevolg zijn geweest van een verslechterde financiële positie. Een aanwijzing daarvoor is het verzoek dat Andries aan de Staten van Holland richt in 1611. Zijn ambt van schout en baljuw was niet gratis, het moet worden gepacht. De pachtprijs moet terugverdiend worden met het aanbrengen van criminelen en het voeren van strafprocessen. Maar ook met bemiddeling bij problemen en het registreren of begeleiden van overdrachten van roerend en onroerend goed. Andries hoopt dat hij wegens zijn verdiensten voor het land als militair en baljuw kwijtschelding krijgt voor de betaling van de jaarlijkse pacht voor het baljuwambt. Het gaat hierbij om een relatief klein bedrag maar blijkbaar is elke gulden er één voor Andries. De Staten van Holland willigen dit verzoek in, schelden de pacht kwijt. Zolang hij leeft hoeft hij geen pacht meer af te dragen, waarmee hij in feite voor het leven benoemd is.

De aanvraag en toekenning maakt nog eens duidelijk waar hij de waardering van het gewestelijk bestuur mede aan te danken had, zijn periode als militair en deelname aan de slag op de Hardenbergse heide in 1580. Andries vermeldt specifiek in zijn verzoek dat hij daarbij “verleempt” (kreupel/mank) was geraakt, waardoor hij levenslang lichamelijk gehandicapt blijft en bijvoorbeeld moeilijk paard kon rijden. Dat moet zeker bekend en zichtbaar zijn geweest voor zijn collega’s uit het Houtvesterschap die vaak ook deel uitmaakten van de Staten van Holland. Ook heeft hij door de oorlog verlies aan vermogen en inkomsten doordat hij geraakt wordt in zijn bezittingen in het zuiden van het land. Door zijn handicap was Andries sterker afhankelijk geworden van zijn inkomsten als baljuw en schout, inkomsten die volgens zijn aanvraag ook geleidelijk waren verminderd in de inmiddels vijfentwintig jaar dat hij het ambt bekleedde. De kwijtschelding van het pachtgeld kwam dus goed uit. De hoogte van het bedrag van ruim dertig gulden is een indicatie dat deze baljuw krap bij kas zat. Ter vergelijk: aan diverse belastingvormen betaalde hij waarschijnlijk een veelvoud. Uit de zogenaamde “kapitale leningen” van Noordwijk in 1599 en volgende jaren blijkt dat hij voor ingeschat vermogen alleen al 200 gulden belasting moest ophoesten.

De Welboren mannen van Noordwijkerhout, uit hun gelederen werden de rechters voor de Vierschaar gekozen.

Uit 1614 dateert een “octrooi” van de Staten van Holland waarin zij op voorstel van baljuw Andries van Thienen de bezetting van de dorpsrechtbanken herstructureren. In de hogere rechtbank of Hooge Vierschaer mogen alleen erkende welboren mannen plaatsnemen. Dit zijn leden van families die vanouds verwant waren aan adellijke geslachten of door verdiensten die status toegekend was. Wie zich al dan niet welboren man mocht noemen heeft in de eeuwen ervoor en zeker in Noordwijkerhout nog wel eens tot discussie geleid want tegenover de verplichtingen die dit met zich meebracht stonden wat voordelige vrijstellingen van belasting. Baljuw Andries zocht hier mogelijk naar duidelijkheid en dat levert lijsten op van welboren mannen vanaf 1616. In de vier dorpen van het baljuwschap worden jaarlijks achttien mannen uit deze lijsten voorgedragen, waarvan negen gekozen worden om als dorpsrechter te fungeren en uitspraken te doen in strafprocessen. De heren wordt bij aanstelling een eed afgenomen. Die eed was er ook voor de baljuw zelf, de schout, de secretaris en bode.

De eed die door de welboren mannen afgelegd moest worden om als rechter toegelaten te worden.

Dat de baljuw de puntjes op de i wilde zetten maakte misschien ook dat de welboren mannen van hun kant eiste dat Andries zelf regels en afspraken na zou komen. In 1615 stellen zij een boete in voor gevallen waarin hij te laat komt als aanklager in processen. Zes stuivers per uur bij niet tijdig verschijnen. Overigens pasten zij de boete ook op vervangers van de baljuw, zijn secretaris en op zichzelf toe. Daarmee sluiten we de eerste periode van het baljuwschap af en gaan we in detail in op enkele van zijn zaken.

Voorbeelden van strafzaken en –eisen van Andries van Thienen

Het oorspronkelijk idee achter dit verhaal was om beknopt wat zaken te bespreken van baljuw Van Thienen in zijn rol als aanklager in de Vierschaer, de dorpsrechtbank. Het beeld dat zich vormt bij het doornemen van de zaken tijdens zijn 42-jarig baljuwschap is dat van een strenge aanklager die telkens kiest voor een harde aanpak van criminelen en met name zwervers en landlopers en daarbij niet schuwt om hen door de scherprechter te laten martelen om een bekentenis af te dwingen. Valt men in herhaling dan dienen verdachten volgens Andries gegeseld, gebrandmerkt en voor eeuwig verbannen te worden uit het gewest Holland, waarbij zij binnen een dag de regio en binnen twee dagen het gewest moeten verlaten. Tegenover hem staan welboren mannen als rechters, die in veel gevallen tot aanzienlijk mildere straffen komen. Er zijn voorbeelden van zaken waarbij je tussen de regels van het rechtbankverslag lezend jezelf afvraagt of beide partijen elkaar wel helemaal serieus namen gezien het verschil tussen strafeis en uitspraak. Maar papier is maar papier, we waren er niet bij dus moeten we voorzichtig zijn met interpretaties.

Zaak 1. Baljuw Van Thienen tegen Joachim Brombier uit Oosternrijk, 1605

Onder de vele landlopers en vagebonden die door Andries voor het gerecht gesleept worden zijn heel wat buitenlanders, voor een deel huurlingen die in vredestijd afgedankt waren of zelf afhaakten omdat zij niet betaald werden. Joachim Brombier uit Wenen wordt in 1605 veroordeeld door de Hooge Vierschaer vanwege het bedreigen van inwoners. Een bekentenis heeft hij niet “zonder banden van ijzeren” afgelegd stelt het rechtbankverslag. Met andere woorden, hij is gefolterd door de scherprechter. Voor het folteren was eerder toestemming gegeven door de welboren mannen. Nu er een bekentenis ligt kan de Oostenrijker veroordeeld worden. Na gegeseld te zijn met de roe zou het tweede deel van zijn straf, de verbanning voor 25 jaar uit het gewest Holland moeten volgen. Maar kort na de uitspraak en het eerste deel van zijn straf bedreigt hij de schout en inwoners van Hillegom. Hij negeert de verbanning en wordt opnieuw opgepakt. De baljuw ziet dit als “groot nadeel, bespotting, kleinachting en grote oneer voor justitie”. Van Thienen eist dat Joachim opgehangen zal worden op de Galgenberg. De uitspraak van de welboren mannen: herhaling van de geseling met de roede en opnieuw verbanning, nu voor 50 jaar.

De welboren mannen volgen de baljuw dus niet in zijn eis. Het negeren van verbanning als straf werd verdachten doorgaans zwaar aangerekend. Zij werden bij een uitspraak van verbanning gewaarschuwd niet terug te komen “op straffe van de dood”. Een kleine toevoeging aan het verslag van de rechtbank laat zien dat een juridisch-technische factor een rol gespeeld kan hebben in de strafmaat van de welboren mannen. Baljuw Van Thienen heeft Joachim niet in het eigen baljuwschap opgepakt maar in Wassenaar. Hij heeft hem naar de gevangenis van het slot Teijlingen afgevoerd waar hij wordt bewaakt door cipier Isaack Willemszoon Heemskerk, een broer van de op deze website veel besproken Sassenheimse schout Cornelis Willemszoon. De baljuw had zelf de arrestatie en gevangenzetting niet mogen uitvoeren en wordt op dit punt door de welboren mannen terecht gewezen.

Bladzijden uit de afrekeningen van Andries van Thienen

Baljuw Andries van Thienen moest uit eigen zak de kosten voor het voeren van processen martelingen en het uitvoeren van straffen voorschieten. Uit bewaard gebleven rekeningen weten we welke kosten er rond de zaak van Joachim Brombier gemaakt zijn. Voor het eerste proces ontving Andries zelf acht gulden, voor het geselen door scherprechter Meester Hans betaalde hij 4 gulden en 2 stuivers, en voor opsluiting in de gevangenis van Isaack Willemszoon Heemskerk 5 gulden. Na het tweede proces worden opnieuw dezelfde kosten verrekend met een gulden extra voor Isaack vanwege langere detentie.

Zaak 2. Baljuw Van Thienen tegen Jan Meijert uit het Oldenburgeramt, 1616

Jan Meijert ontmoet op de Heereweg tussen Haarlem en Leiden een medereiziger met wie hij enige tijd optrekt. Vermoeid geraakt nemen de mannen een rustpauze waarbij de medereiziger in slaap valt. Jan steelt de hoed van de slapende man met nog wat kleren, hangend aan een stok. Deze misdaad bekent Jan zonder op de pijnbank gelegd te zijn aan baljuw Van Thienen die hem wegens landloperij, straatschennis, diefstal en beroving aanklaagt bij de welboren mannen. Andries van Thienen eist een zware straf, ophanging. De verdachte moet naar een door Andries aan te wijzen plaats worden gebracht om daar “door de scherprechter tussen hemel en aarde gehangen te worden, tot de dood erna volgt”, met verbeurdverklaring van al zijn bezittingen. Uitspraak van de welboren mannen: voor 10 jaar verbannen uit het gewest Holland. Een opvallend groot verschil in benadering tussen aanklager en rechters.

Zaak 3. Baljuw Van Thienen tegen een overleden onbekende man, zelfmoordenaar 1622

De tekst van aanklager Van Thienen in normale spelling maar nog wel zoveel mogelijk in de originele bewoordingen: “…Alzo zeker manspersoon, alsnog onbekend zijnde, hem vervorderd (de daad verricht) heeft God Almachtig af te vallen en hem zelve aan de duivel over te geven, en bevonden is op 4 oktober voorleden ’s-morgens vroeg hem zelve aan een wilgenboom staande in de wal van de woning van jonkheer Abraham … (onleesbaar)… aan de Heereweg verhangen te hebben omtrent de dorp van Lisse. Al welk Goddeloosheid en kwaad werk als hem zelve omgebracht (te) hebben in een land van justitie niet behoort en getolereert maar anderen ten exemple (als voorbeeld) wel zwaarlijk behoord gestrafd te worden. Zo is het dat jonkheer Andries van Thienen, baljuw van Noordwijkerhout, Lisse, Hillegom en Voorhout van des heeren wegen alhier aan welgeboren mannen in rechten is eisende dat de voornoemde delinquent zijn lichaam geleid zal worden op een horde en gesleept tot binnen de justitie van Noordwijkerhout ter plaatse daar de galg placht te staan en aldaar door de scherprechter tot spiegel van alle anderen met zijn hals in een miske gehangen te worden, naar beschreven rechten en costumen van justitie van deze landen met confiscatie van al zijn goederen zo zij enige heeft. En zo verzoekt hij officier hem recht te doen…”

Eis van de baljuw: het dode lichaam op een berrie of slede af te voeren naar het schavot op de Galgenberg, daar opgehangen in een miske (mogelijk een kooi) om als voorbeeld voor de inwoners en voer voor de vogels te dienen, met verbeurdverklaring van al zijn goederen. Uitspraak van de welboren mannen: nachtelijke begrafenis buiten de kerk en kerkhof, verbeurdverklaring van goederen, voor zover die er zijn.

Zaak 4. Baljuw Van Thienen tegen Jan Gerwey uit Engeland 1603

De Engelsman Jan Gerwey heeft op Sint Nicolaasavond in Lisse uit herberg De Zwaan een linnen laken gestolen dat hij een dag later in Hillegom verkoopt. In dat dorp bespiedt hij door de ramen de arme Lijsbeth Moet die toevallig net haar geld aan het tellen is. De verdachte dringt het huis binnen en pakt een mes van tafel waarmee hij Lijsbeth vermoordt. Hij verlaat het huis met vier of vijf guldens, wat kleren en lakens. In Weesp wordt hij opgepakt nadat hij kort daarvoor in Muiden betrapt is op het stelen van wat bombazijn (wollen/zijde weefstof) in een kramerswinkeltje. Verdachte Jan Gerwey heeft zijn misdaden bekend zonder gemarteld te zijn. Baljuw van Thienen vindt dat voor een “zo deerlicke en schandelicke moort” een passend voorbeeld gesteld moet worden. Hij eist dat de Engelsman gebonden op een slede of aan een koord naar de plaats van executie gebracht moet worden, dat hij daar vastgebonden wordt op een kruis waarna al zijn ledematen aan stukken geslagen dienen te worden en zijn lichaam daarna op een rad bevestigd. Dat rad dient opgericht en ten toon gesteld te worden ter afschrikking van de inwoners.

Uitspraak van de welboren mannen: executie door de scherprechter met het zwaard, het lichaam tentoongesteld op een rad en het hoofd apart op een staak vastgepind, met een knuppel daaraan hangend. Zij gaan dus mee in de eis tot executie maar kiezen voor een andere methode voor het beëindigen van het leven van de Engelsman. Uit de kosten- en inkomstenrekeningen van Andries van Thienen blijkt dat de scherprechter ruim 12 gulden krijgt voor zijn werk, inclusief dagvergoeding en reiskosten. Jan Gerwey zat acht dagen gevangen op slot Teijlingen voor 32 stuivers. De predikant die op Jan moest inpraten “om zich te wenden tot God” plus bewakers in de nacht voor de executie vangen ruim 2 gulden. Voor 6 gulden zijn de benodigde paal, rad, knuppel en pen met staak ingekocht door de baljuw. Waar het dit keer bij een moord of doodslag daadwerkelijk tot een executie van de verdachte komt vindt dit in vele andere gevallen niet plaats. De baljuw noteerde alle mensen die hij wegens manslag heeft geapprehendeerd (opgepakt) en bij velen staat eeuwige of 100-jarige verbanning als straf van de rechtbank bijgeschreven.

In de kleine wereld die ons land toen nog was, was het bijna niet te vermijden dat een baljuw ook bekenden in het verdachtebankje zag verschijnen. Jonkheer Van Thienen moet als meesterknaap samen met de Houtvester oordelen over de stroperij door zijn eigen knecht die de duinmeier die hem oppakt uitdaagt omdat zijn meester Andries hem toch niet zou veroordelen. Maar ook de baljuwschapsecretaris Gijsbert van der Morsch wordt door een duinmeier gepakt wegens stroperij met honden. Voor stroperij werden zelden lijfstraffen of executies uitgesproken, maar wel zeer forse boetes. Baljuw Andries lijkt in contrast daarmee in criminele zaken snel naar het middel van executie te grijpen om zijn status en macht te bevestigen en recht te doen aan slachtoffers. Maar de vraag blijft of hij nu zo streng was in zijn eisen of de welboren mannen zo slap omdat zij liever met een enigszins gerust geweten gingen slapen na een rechtsdag. Het is een conclusie die moeilijk te trekken valt.

Andries van Thienen, de periode 1620-1635

De reden om het leven van baljuw Van Thienen in perioden te hakken heeft alles te maken met de dood van zijn echtgenote Isabella (Isabeau) Rataller. Zijn leven krijgt hierna een opmerkelijke wending. Haar precieze overlijdensdatum kennen we niet maar na 1620 is sprake van een proces dat door de kinderen van Andries en Isabella bij het Hof van Holland wordt gevoerd wegens hun aanspraken op Isabella’s nalatenschap. Andries dient hun “moederlijk bewijs” te respecteren en ieder een bedrag uit te keren. Uit één beknopt document uit 1625 weten we dat het mogelijk om een waarde van 300 gulden per jaar per kind ging. Er zijn in die periode vijf kinderen in leven, Jacob, Philips, Maria, Margriet en Anna. Zij genieten samen een flink deel van het financieel voordeel dat Andries heeft over zijn bezittingen in Oude Tonge, Sommelsdijk en Ooltgensplaat. Andries had naast zijn huis in Noordwijk waarop slechts een kleine hypotheek rustte nog twee of drie huizen of boerderijen in die dorpen. Daarover ving hij jaarlijks een bescheiden huurbedrag. En hoewel zeker vier van de kinderen toch niet onbemiddeld waren door in gegoede families te zijn getrouwd is de uitgestelde uitbetaling door hun vader blijkbaar een dusdanig probleem dat zij de stap naar de rechter zetten. Het zou echter goed kunnen dat een andere ontwikkeling daarbij een rol heeft gespeeld, want misschien hadden de kinderen in de gaten dat Amor een nieuwe liefde op het levenspad van hun vader had gezet. Op 6 januari 1623 wordt in Leiden namelijk het huwelijk aangetekend van jonkheer Andries van Thienen met juffrouw Clara Carpentiers de Groot. Echter tekent het stadsbestuur bezwaar aan tegen de voltrekking van dit huwelijk, dat normaal na drie geboden of afkondigingen plaatsvond. Het is vrij zeldzaam dat we een dergelijk bezwaar tegen een huwelijk aantreffen in archieven.

Het “geroijeerde” huwelijk van Andries van Thienen en Clara Carpentier de Groot in Leiden, 1623

De voor de hand liggende reden voor het verhinderen van dit huwelijk is het proces van de kinderen; als Andries hun moederlijk erfdeel nog niet uitbetaald had of garanties daarvoor had afgegeven mocht een huwelijk volgens de wet (nog) niet voltrokken worden. Mogelijk speelde ook nog de nalatenschap van Andries schoonmoeder Maria van Loo een rol. Die was in 1622 nog gezamenlijk bezit, dus onverdeeld gebleven. Uit die erfenis blijkt dat Andries geld van zijn schoonouders heeft geleend voor aankoop van zijn huis in Noordwijk en daar jaarlijks nog ruim 31 gulden rente voor schuldig is.

Twee jaar later is sprake van het onbetaalde erfdeel van 300 gulden, in dit geval voor dochter Maria van Thienen die kort daarvoor met jonkheer Romain van Wijngaerden getrouwd was. In 1623 woonde zij nog in Noordwijk, net als haar zus Margriet. In die periode worden kort achter elkaar door Andries drie leningen afgesloten voor in totaal 1800 gulden in de vorm van (af)losbare erfrentes. Op zijn huis heeft hij nauwelijks schuld, alleen 31 gulden jaarlijkse rente op genoemde lening uit de nalatenschap van zijn schoonmoeder Maria Ratallen-Van Loo. Het is niet uitgesloten dat de nieuwe leningen ingezet zijn voor verbouwing van zijn huis aan de Voorstraat in Noordwijk-Binnen. Uit het archief van dat dorp kunnen we afleiden dat het huis flink vergroot is gedurende Andries leven. Maar als de leningen bedoeld zijn om zijn financiële verplichtingen richting zijn kinderen in te vullen zou hij daarmee mogelijk de weg vrijgemaakt hebben om alsnog tot een huwelijk met Clara Carpentier te kunnen komen. Dat huwelijk vindt echter pas in 1629 plaats en wordt gesloten in het kapelletje op het Langeveld. Opmerkelijk is dat het huwelijk ingeschreven is in het trouwregister van Noordwijk met enkele kanttekeningen. Zo staat in de kantlijn dat “vrienden” van Andries wel acht jaar het huwelijk hebben weten voorkomen. En tevens een bijzondere aantekening onder de registratie: “dese persoonen zijn om hun onsintelic leven door het Hoff van Holland uit malkander geset”. De opmerkingen zijn bijgeschreven, dus van latere datum.

Twee jaar voor dit huwelijk, in juni 1627 had Andries van Thienen vrijwillig het baljuwsambt opgegeven. Hij was eigenlijk voor het leven benoemd maar wordt nu opgevolgd door Johan van Wassenaar Starkenburg, heer van Duivenvoorde, die zo lang Andries leeft geen pacht hoeft te betalen. En in Noordwijkerhout was Jan Janszoon Broucklant al eerder tot schout benoemd. De reden van terugtreding door de inmiddels 67-jarige jonkheer Van Thienen is niet bekend. Maar hij is dat jaar zeer actief met zijn bezittingen in Sommelsdijk, waar hij landerijen en een hofstede in eigendom heeft. Bij de notaris wordt hij in mei 1627 opmerkelijk genoeg vergezeld door Clara Carpentier die als zijn huisvrouw wordt omschreven, doorgaans een term die gebruikt werd voor echtgenotes, maar dat was Clara officieel niet. Beiden verklaren dat een lijfrente die was gevestigd met een boerderij van Andries als onderpand nooit door hen was aangemeld bij het dorpsbestuur van Sommelsdijk en uit de summiere omschrijving kunnen we opmaken dat de uitkering uit deze rente op naam van Clara zou zijn gesteld. Een zeer merkwaardig voorval.

Een volgende bijzondere gebeurtenis vindt in juli 1628 plaats. Clara verschijnt met haar zus Annetje bij notaris Verweij in Leiden, die haar omschrijft als de “eer en deugdrijke juffrouw Clara Timmermans”, huisvrouw van baljuw van Andries van Thienen. Zij woont in Noordwijk, terwijl haar zus met dezelfde achternaam als inwoner van Leiden wordt genoteerd. Dus geen Carpentier als achternaam, maar de Hollandse versie van het woord, Timmermans. De twee dames benoemen elkaar tot erfgenaam zonder veel verdere details. De akte wordt ondertekend ten huize van jonkheer Van Thienen in het bijzijn van twee Noordwijkse ambachtslieden als getuige. Het veronderstelt dat Clara in het huis van Andries woonde. Dat wordt ook bevestigd uit een andere bron, het brandweerboek (belasting) van Noordwijk, waarin Clara bij bezoek van de belastingontvanger meldt dat het huis acht haardsteden of schoorstenen telt. Daarmee wordt bevestigd dat we over een flink huis praten. Maar waarom Clara een andere achternaam gebruikt in deze testamentakte blijft onduidelijk.

De financiële positie van Andries is er na het afsluiten van de leningen uit 1624 en 1625 niet beter op geworden. In september 1628 geeft Andries opdracht om zijn hofstede en landerijen in Sommelsdijk te verkopen voor een bedrag van 6.900 gulden. Later wordt hierop een bedrag van 1.700 gulden in mindering gebracht omdat voor dat bedrag een schuld uitbetaald moet worden aan Maria en Margaretha Rataller, schoonzussen van Andries. Er worden twee verschillende vrouwelijke voornamen gebruikt maar het is niet onmogelijk dat dit een vergissing is van de notaris en het in feite om één schoonzus gaat en dus ook maar om één bedrag van 1700 gulden gaat. Dat blijkt ook wel als in maart 1629 dat door te late melding van deze hypotheekschuld de uitbetaling van de koopsom problemen geeft en Andries van Thienen allerlei acties in gang moet zetten om de verkoop alsnog tot een goed einde te brengen. Hij moet hiervoor geld lenen bij een wijnkoper uit Nijmegen en van Paulus Stock, secretaris van de stad Leiden met wie hij blijkbaar een goede relatie had, want de man helpt Andries meerdere malen met geld en vertegenwoordigt hem bij overdrachten. Op het huis in de Voorstraat rustten nu al met al meerdere hypotheken of erfrenten, met elkaar een bedrag vormend dat jaarlijks een paar honderd gulden groot moet zijn geweest. Dit terwijl de inkomsten uit het baljuws- en schoutsambt weggevallen waren sinds 1627.

Dit alles is de situatie in 1629, vlak voordat het decemberhuwelijk van Andries en Clara in de Langevelder kapel plaatsvond. De status van dat huwelijk blijft onduidelijk. De trouwlocatie is veelzeggend, er vond immers nooit een huwelijk plaats in de kapel, en of de drie verplichte afroepingen in de kerk gedaan zijn blijft onduidelijk. Daarmee was het huwelijk mogelijk wettelijk gezien ongeldig. De stiekeme trouwpartij is een ontwikkeling die sterk afwijkt van de strakke wijze waarop Andries van Thienen het baljuw- en schoutambt uitoefende. De trouwlustigen maakten in twee bijeenkomsten bij de notaris wel hun huwelijkse voorwaarden op. Grofweg komen die erop neer dat Clara voor een huwelijkse inbreng van 4.000 gulden erfgename wordt van al de roerende en onroerende goederen van Andries behalve een legaat van 1.000 gulden voor de vrienden en erfgenamen van Andries . De akte vermeldt ook dat het tweetal altijd wel van plan was geweest te trouwen, zij hadden dat elkaar immers beloofd, maar het was er (even) niet van gekomen.

We mogen ervan uitgaan dat het al dan niet officieel getrouwde echtpaar een gezamenlijk huishouden voerden, zoals dat daarvoor in feite ook al het geval was. De vraag is nu wat het opmerkelijk bijschrift “onsintelic leven” bij de trouwinschrijving precies inhield en waarom het Hof van Holland het tweetal uit elkaar gehaald zou hebben. Het antwoord vinden we in een uitspraak van het Hof van Holland van mei 1631. Rekening houdend met de aanschrijving van het Hof is dat maar een jaar na de huwelijkssluiting Het zijn de vijf kinderen van Andries die het Hof gevraagd hebben een eind te maken aan de samenleving van hun vader met zijn concubine, een term die Andries later zelf in zijn testament voor Clara gebruikt. Op de achtergrond zal meegespeeld hebben dat zij door de huwelijkse voorwaarden wat nalatenschap betreft buitenspel gezet waren. Het Hof van Holland besluit de “detentie” waarin Clara eerder was vastgezet op te heffen mits zij openlijk verklaart nooit meer in Noordwijk te zullen komen. In oktober van datzelfde jaar probeert Clara daar bij hetzelfde Hof nog onderuit te komen maar de raadsheren blijven bij hun besluit. De enige hout snijdende verklaring voor dit besluit van het Hof in het geval van dit ene jaar dat het huwelijk oud was is een ongeldig verklaring van het huwelijk. Voor die tijd leefden de twee ook al in hetzelfde huis maar nu zij in dit jaar claimden daadwerkelijk getrouwd te zijn was een grens overschreden en was ongeldig verklaren van het huwelijk genoeg om hen uit elkaar te halen. “Onsintelic leven” hield hier dus mogelijk niet meer in dan aantoonbaar in strijd met de wet samenleven.

In maart 1631 dus kort voor de eerste uitspraak van het Hof had Clara nog een nieuw testament gemaakt. Haar vrijgezelle zus Anna is enig erfgename vanwege de vele verdiensten die Anna voor Clara had gehad. Clara noemt zich wel “huisvrouw van baljuw Andries van Thienen” maar hij wordt als erfgenaam in het geheel niet genoemd. De detentie op basis van een ongeldigheidsverklaring van het huwelijk zal dus waarschijnlijk al van kracht zijn geweest. Dat woord detentie moeten we zien als een verplichting om op een vast adres te verblijven. In dit geval gaat het om de kamer die zus Anna had in het huis van kleermaker Gillis Hasevelt aan de Oude Rijn in Leiden. Dezelfde familie Hasevelt voor wie Clara twee jaar eerder als getuige optrad bij de doop van een kleinkind en haar naam daarbij liet optekenen als juffrouw Clara van Thienen. Dat was zelfs nog voor het vermeende huwelijk in de kapel in het Langeveld. Clara heeft zichzelf dus altijd als huisvrouw en echtgenote van Andries beschouwd, zich als dusdanig gedragen en ook laten vastleggen in documenten. Dat doet zij zelfs in 1635 nog, vlak voor haar dood.

Eerste deel van het uitgebreide huurcontract voor het huis in de Voorstraat Noordwijk-Binnen

Voormalig baljuw Andries van Thienen geraakt aan het einde van zijn leven zodanig in financiële problemen dat hij een veilingverkoop van zijn roerende goederen moet houden. Hij heeft mogelijk alleen nog wat inkomsten of tegoeden uit zijn rol als oudste Meesterknaap van Holland, onder meer via de betaling in natura van konijnen en haring. Duidelijk niet genoeg en dus aanleiding om de inboedel te verkopen. Enkele leningen uit 1624 zijn met de opbrengst afgelost. De verkoop van meubelen, schilderijen en dergelijke heeft ook als achtergrond dat Andries zijn grote huis wilde gaan verhuren aan de oud baljuw van Den Haag, Wilhem van Oudshoorn. Maar in het gedetailleerde huurcontract is geen sprake van huurbetaling. Sterker nog, Andries gaat zelf 600 gulden per jaar betalen voor wat je lijfsonderhoud (kost) kan noemen. Hij betrekt met zijn knecht de kelderkamer, heeft daar een eigen bed met wat meubelen maar eet mee aan de tafel van zijn huurder. Het contract geldt voor een periode van twaalf jaar, ingaande mei 1632. Daarmee lijkt een rustige periode voor de oude baljuw aangebroken, maar Clara heeft haar laatste pijlen nog niet verschoten.

In Noordwijkerhout was Andries als schout vervangen door Jan Janszoon Broucklant. Saillant detail is dat deze Jan Janszoon een zoon is van Josijntje Jansdochter Carpentier, een volle zus van Anna en Clara Carpentier. Het verklaart wellicht hoe Jan aan zijn baantje als schout is gekomen. In februari 1633 leggen schout Jan Broucklant en zijn tante Anna Carpentier een verklaring af bij de notaris waarin zij pleiten om Clara Carpentier op te doen nemen in een tuchthuis vanwege haar schadelijke, schandelijke en oneervolle levenswandel. Het is duidelijk dat er een eind moet komen aan de blamage voor verwanten die door Clara aangericht wordt veroorzaakt met haar intrek in januari in herberg de Swan. Zij had daar een kamer genomen en daarmee het besluit van het Hof van Holland over wegblijven uit Noordwijk genegeerd. De baljuw van Noordwijk onderneemt op verzoek van Andries van Thienen zelf actie en probeert te verhinderen dat de spulletjes van Clara bij haar bezorgd worden. Die blijven in opslag.

Clara bijt in het stof en heeft zover we kunnen nagaan Noordwijk weer verlaten. Andries maakt in november 1634 een nieuw testament op waarin hij zijn kinderen tot enig erfgenamen benoemt en specifiek nog even laat optekenen door de notaris dat Clara’s inbreng van de 4.000 gulden aan goederen en geld uit de huwelijkse voorwaarden in werkelijkheid nooit meer waarde dan 800 gulden had gehad. We kunnen dus niet uitsluiten dat Andries er wel degelijk rekening mee hield dat de huwelijkse voorwaarden alsnog rechtsgeldig waren en na zijn dood zijn erfgenamen naar de rechter zouden moeten stappen. In augustus 1635 volgt een laatste document van Clara betreffende de verrekening van een klein bedrag aan notariskosten waarin Andries, die blijkbaar die maand nog steeds in leven was, ook genoemd wordt. Hij is kort daarna overleden, in ieder geval voor Clara’s dood in de winter van 1635/36, voor 15 februari. Haar erfgenamen maken in 1636 de balans op en komen tot een overeenkomst waarin zij voor 200 gulden uitgekeerd krijgen uit de nalatenschap van Andries en daarvoor alle verdere claims laten vallen. In 1639 wordt het huis in Noordwijk door de erfgenamen van Andries verkocht voor zevenduizend gulden.

Samenvattend. Er was eens een document. Dat document was er één uit een serie en leek te handelen over een baljuw die menige crimineel op het schavot “tussen hemel en aarde” wilde ophangen maar daarvoor meestal weinig animo vond bij de boeren en burgers uit zijn baljuwschap. Was hij werkelijk zo streng of strak in de juridische leer? Door dezelfde man uit heel andere invalshoeken te bekijken blijkt dat hij een door bestuurders zeer gewaardeerde militair, baljuw en bestuurder was. Terwijl hij in privézaken er dan weer een puinhoop van maakte, zijn kinderen tekort deed en mogelijk verblind door verliefdheid of begeerte niet opgewassen bleek tegen een pittige tante die wist wat zij wilde en hoe dat te bereiken.

 JD augustus 2023.

NB. In 1614 kreeg gereformeerd Noordwijkerhout/Voorhout een nieuwe predikant: Pieter Carpentarius. Dat is de Latijnse versie van de achternaam Carpentier. Hij trouwde Anna, de dochter van zijn voorganger Herman Schuijl. Herman Schuijl verstrekte in 1624 een lening aan baljuw Andries van Thienen. De twee moeten elkaar goed gekend hebben maar als Pieter familiebanden had met Clara Carpentier is de lening door Schuijl nog beter te plaatsen.Helaas is geen bewijs gevonden voor het idee dat predikant Pieter en Clara Carpentier broer en zus waren of andere familiebanden kenden. Ook is er totaal geen bewijs gevonden voor de uitspraken van een bekende Noordwijkse amateur-historicus die jaren geleden op basis van veel minder archiefmateriaal stelde dat Andries van Thienen en Clara Carpentier een losbandig en verkwistend leven hadden geleid. Geen idee waar hij dat uit op heeft kunnen maken. Dikke duim misschien?

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.