Je bekijkt nu Zo arm als Job (de Winter)
1761 Brief van Gerard van Velden aan de Ridderschap Holland en rentmeesters van Leeuwenhorst

Zo arm als Job (de Winter)

Zo arm als Job is een bekend gezegde, ontleend aan een bijbelse tekst. Maar het is ook zeer toepasselijk op het leven van een 18e eeuwse inwoner van Noordwijkerhout, Job de Winter. Hij kende vele tegenslagen zowel op persoonlijk als financieel vlak en staat daarmee symbool voor de dorpsgeschiedenis van zijn eeuw. Van hem lopen vandaag de dag heel wat nazaten rond in onze regio.

De achttiende eeuw is een onderbelichte periode uit onze vaderlandse geschiedenis. Zij verdient meer aandacht en dan zeker wat de tegenslagen voor de agrarische sector betreft, die vanaf het begin van die eeuw geteisterd werd door de runderpest. Een lot dat ook Job de Winter zal treffen. De tegenslag van voorouders uit de Bollenstreek staat zelden beschreven in persoonlijke documenten uit hun tijd maar is goed terug te vinden tussen de regels van archiefteksten. Waarbij we in dit geval het geluk hebben dat een brief aan de Ridderschap Holland bewaard is gebleven waarin de uitzichtloze situatie van Job wordt beschreven door Gerard van Velden, die op de buitenplaats Hofwijk woonde. Maar naast hun tegenslagen laten archieven ons ook genoeg voorbeelden zien van de veerkracht van dezelfde voorouders. Zo ook bij Job, van wie sommige kinderen en kleinkinderen de armoede van het ouderlijk gezin ver ontstegen zijn. Zijn voor onze regio bijzondere voornaam is dan ook nog eens bewaard gebleven want die is verbonden aan de Joppeweg in  De Zilk. Die weg dankt haar naam aan Job Duivenvoorden, een succesvolle boer uit het Langeveld en een kleinzoon van Job de Winter. Daarom hier een verhaal over armoede,  veerkracht en een praktische levensinstelling.

Job Arijszoon de Winter is in 1716 in Voorburg geboren. Hij kwam in 1753 naar Noordwijkerhout en had toen al een flink gezin. Hij was voor een tweede keer getrouwd na het vroege overlijden van zijn eerste echtgenote Willemijntje Halverhout. Zij werd slechts 25 jaar oud. Van de drie kinderen van dit echtpaar werd Ariaantje als eerste geboren, in 1740. Job hertrouwt ruim een jaar na het overlijden opnieuw met een Willemijntje, nu met de achternaam Moerewijn. Met haar krijgt Job acht kinderen, waarvan zoon Job de eerste is die in Noordwijkerhout gedoopt wordt, in april 1754. Na hem volgen nog vier kinderen in hetzelfde dorp. Jobs eerste zes kinderen werden in Voorburg gedoopt.

Het echtpaar De Winter-Moerewijn woont vanaf 1753 op boerderij Puijckendam, die zij pachten van de derde generatie erfgenamen van Pieter Stalpert van der Wiele, die de boerderij kocht in 1668. Vier takken van de familie Stalpert zijn ieder voor een kwart eigenaar van deze fraaie boerderij aan de Puikendammerlaan en Kerkstraat. Het Noordwijkerhoutse bezit wordt beheerd door de Haarlemse Elisabeth Stalpert van der Wiele en haar man Hendrik Crommelin. Nadat pachter Bart Mooijekint Puijckendam in 1740 met schulden moest verlaten omdat hij waarschijnlijk door verlies van gezichtsvermogen zijn boerenbedrijf niet goed meer kon runnen woont Huijbert Sijmonszoon Heemskerk op deze flinke boerderij met 36 morgen of 31 hectare aan weiland. Maar ook Huijbert houdt het na goed tien jaar voor gezien. Hij wordt opgevolgd door Jan Meeszoon van de Raadt, die echter binnen drie jaar vertrekt. De huurcontracten werden door de familie Stalpert voor vijf jaar afgesloten volgens de gangbare voorwaarden uit die tijd. De pachters betalen ruim 400 gulden per jaar. Het vertrek van Jan Meeszoon lang voor de verloopdatum van zijn contract, zal zeker niet volgens plan geweest zijn, we weten helaas niet wat precies de reden was. De familie Stalpert zal met de snelle wisseling van pachters van hun boerderij Puijckendam niet blij geweest zijn. En met de tegenslag van hun volgende pachter Job de Winter zullen de vier takken erfgenamen zich flink achter de oren hebben gekrabd over de toekomst van hun bezit.

Hoe Job de Winter in Voorburg kennis heeft gekregen van het vrijkomen van de pacht in 1753 is onduidelijk maar hij besluit de overstap naar Noordwijkerhout te maken. Zijn kinderen hebben nog lang niet de leeftijd om hun ouders bij te staan op de boerderij die in omvang tot de grotere bedrijven in het dorp mag worden gerekend. En we weten ook niet of Job vee heeft meegenomen vanuit Voorburg om de vele weilanden te kunnen begrazen. Het actief gebruik van weilanden en akkers was een voorwaarde die aan de 18e eeuwse pacht verbonden was. Als Job nog een veestapel aan heeft moeten schaffen zal hij daarvoor flink in de buidel hebben moeten tasten. Het echtpaar maakt al met al een behoorlijke sprong in het diepe, neemt risico’s. En dat loopt snel verkeerd af, want binnen drie jaar hebben zij zoveel pachtschuld opgebouwd dat het  vee verkocht moet worden. Of zoals in dit geval: overgedragen aan de familie Stalpert. Schout Pieter Boers bezoekt in april 1755 met twee schepenen boerderij Puijckendam om vast te leggen welk vee in aanmerking komt. Hij verklaart (vrij vertaald):

“… op verzoek van vrouwe Elisabeth Stalpert weduwe Crommelin  hebben wij ons bevonden op de woning vanouds genaamd Stalperts woning gelegen in deze ambacht, bewoond en gebruikt wordend door Job de Winter. Dat dezelfde bouwman of huurder toen aan ons heeft verklaard in wettige eigendom te transporteren en over te geven de navolgende levende have en verdere goederen, namelijk: een zwart bonte koe van zijn vijfde of zesde kalf, een zwarte van het vijfde kalf, een grijze witkop van het vijfde of zesde kalf, een oude rode koe, een zwarte witkop van zijn derde kalf, drie kalfjes, maar weinig dagen oud, twee oude merrie paarden, een wagen met houten wielen, een karnton en een koperen ketel. En dat om daarop te verhalen (voor zover zulks zal kunnen strekken) zodanige pretentie als de vrouwe Elisabeth Stalpert weduwe Crommelin en verdere eigenaren van de woning en landen door hem gebruikt wegens achterstallige huurpenningen of voor hem betaalde verpondingen (belasting) te pretenderen hebben…”.

De omschrijving leert ons veel over de moeilijke situatie waarin Job en Willemijntje terecht waren gekomen. De stal was geschikt voor 24 beesten, met de paarden erbij worden er maar 10 beschreven, waaronder nog drie jonge kalveren. Het lijkt er ook niet op dat er meer vee was want de opmerking tussen haakjes “voor zover zulks zal kunnen strekken” duidt in de richting van twijfels die de schout heeft over voldoende opbrengst om de pachtschulden en belastingen te kunnen voldoen. Tien dieren op een boerderij van 31 hectare is veel tekort voor een succesvolle exploitatie. Het is mogelijk dat Job al eerder dieren had verkocht om schulden af te lossen. Maar ook zou hij getroffen kunnen zijn door de runderpest hoewel het daar niet op lijkt want dan zouden de dorpsbestuurders beslist – en mogelijk ook verplicht – gemeld hebben of de genoemde dieren ziek of “gebeterd” waren. Het blijft dus gissen waarom boer Job zijn vee moet verkopen, maar feit is dat het echtpaar met inmiddels tien kinderen Puijckendam moet verlaten in 1755. Waarna de boerderij aan het einde van hetzelfde jaar door de erfgenamen Stalpert verkocht wordt. Was men de problemen rond de kortstondige pachtperioden zat, waren er erfgenamen die krap bij kas waren of wilde de familie sowieso na ruim 80 jaar van haar Noordwijkerhoutse bezit af?

Pacht van de helft van boerderij Eijckendonck door Job de Winter vanaf 1757; rentmeestersrekeningen Leeuwenhorst

Waar Job en zijn gezin het jaar erop hebben gewoond is niet bekend, maar nog een jaar later, in 1757 kunnen zij van de Ridderschap Holland een Leeuwenhorstboerderij met bijna tien hectare weiland aan de ’s-Gravendam pachten. Wij leren die boerenlocatie later kennen onder de naam Eijckendonck maar in die periode was nog sprake van twee boerderijen, waartoe al eeuwenlang ruim 22 morgen (19 ha) weiland behoorde, die netjes in twee delen werd opgesplitst en verhuurd. De familie Oostdam was zo’n tweehonderd jaar pachter van deze boerderij. Job huurt naast zijn bijna tien hectare nog een paar percelen bij. Maar helaas, ook deze pacht lijkt van korte duur te zijn en in dit geval weten we zeker dat Job en Willemijntje zijn getroffen door de runderpest, zoals zo vele boeren in die jaren. Dat blijkt uit de administratie van de rentmeester van het klooster die voor zijn broodheren van de Ridderschap in 1759 de balans opmaakt want ook voor Leeuwenhorst is de situatie nijpend geworden. Alleen al in Noordwijkerhout noemt de rentmeester veertien pachters die niet of nauwelijks schulden kunnen aflossen. Zijn opmerking over Job de Winter is kort maar krachtig:

“ Job de Winter: is niets van te verwachten; is tot armoede vervallen, zodanig dat hij zelfs de verpondingen (belastingen) niet zal kunnen betalen”

Job diende naast de pachtsom van 106 gulden en twee kapoenen (hanen) ook dorpsbelasting over de gehuurde percelen te betalen. Bij Puijckendam was dit ook al het geval  en het ambachtsbestuur was daar dan ook schuldeiser naast de familie Stalpert. De gemiddelde pachtprijs voor boeren was door de Ridderschap na de grote pestgolf van 1745 al naar beneden bijgesteld, maar dat helpt de meeste boeren maar mondjesmaat. De situatie blijft in 1760 en 1761 onverminderd slecht en uitzetting van het gezin dreigt.

Maar een reddende engel komt Job te hulp. Een voor zijn tijd hele oude engel, want we hebben het over Gerard van Velden, bewoner van de buitenplaats Hofwijk aan de Kerkstraat en zichzelf beschrijvend als “in de negentig jaar oud”. Gerard is in 1670 geboren, hij is een neef van Bartholomeus van Velden die de katholieke statie Noordwijkerhout heeft opgericht eind 17e eeuw. Gerard was beheerder van de goederen van het Salvatorhofje uit Leiden en woonde permanent op Hofwijk. Hij had met zijn broer Albert een flink conflict met pastoor van der Kun over hun voorkeurspositie in de schuilkerk in de katholieke schuilkerk. (Zie het verhaal Stoelendans). Hij leerde het gezin als buurman van boerderij Puijckendam kennen en moet hun trieste situatie in de jaren erna met lede ogen hebben aanschouwd.

Gerard spreekt over 1761 als Jobs lopende pachtjaar, waarmee deze vrome katholiek volgens de documenten inderdaad 91 jaar geweest moet zijn op het moment dat hij de volgende brief aan de rentmeester en Ridderschap Holland schrijft en hier in zijn eigen woorden is overgenomen:

“Aan de edele heeren van de Ridderschap van Holland, Word in oodmoedigheid ende hartelijk verzoek door G.V.V. voor Job de Winter, die in den ambagte van Noordwijkerhout geseten is op d’ Edele Heeren haar lieden huis en landerijen zederd den jaare… Dan tegenwoordig door armoede soo van geleide sterfte van sijnen koebeesten, een schraalheid van gewas als door een swaare belastinge, soo van sijne huisvrouw en haar oude moeder, als tien kinderen, nog soo klein en jong dat er niet een van dien door sijn dienstbaarheid magtig is, van op sig selven te bestaan of sig te onderhouden. Hierom in sulk een bedroefde staat sig allen gesteld vindende, in groote nederigheid nogmaals zijn toevlugt neemd tot d’ Edele Heeren van de Ridderschap haare goedertieren mededogendheid over hen alle, dat sij immers in soo grooten druk gesteld zijnde, immers niet believen de oogen van hen af te wenden, maar met een medelijden aan hen believen te vergunnen een quijtscheldinge soo van sijn agterstallige schuld als mede een vrij jaar van sijn laatste loopende huurjaar van haar Edele huis en wooning d’anno 1761. Onder presentatie en voorwaarde: dat voor en door hem Job de Winter nog voldaan sal worden aan de schout en gerechte van Noordwijkerhout, d’ordinaire verpondinge, morgengeld, binnelandse kosten en penninggeld over haar Edele gebruikte wooninge aldaar, soo over den jaar 1759, 1760 ende het laatste jaar 1761. Want ook des jaar saijsoen soo verre verloopen is ende hij self ook niet in staat om een bequaame gelegendheid voor sijne soo nombreuse familie te mogen erlangen. Hier mede d’ Edele Heeren van de Ridderschap, sijn tegenwoordige vertroostinge nog eeniger maate grootelijk sullen bevorderen. G.V. Velden onder Noordwijkerhout, in de negentig jaaren oud.”  

Eerste blad van de brief van Gerard van Velden

De brief maakt veel duidelijk over de uitzichtloze situatie van Job en zijn gezin. Drie jaar achterstand in de betaling van pacht en dorpsbelastingen, een lege stal en een grote kinderschaar die onderhouden moet worden. Gerard van Velden noemt Job in combinatie met tien kinderen, zijn schoonmoeder en zijn echtgenote, Willemijntje Jobsdochter Moerewijn. Met die laatste naam kunnen we de brief ook  beter dateren, want het onheil blijft Job kwellen, Willemijntje overlijdt namelijk op of rond 20 oktober 1761 maar was blijkbaar nog wel in leven tijdens het schrijven van de brief. Nog geen twee maanden later maakt Job opnieuw de gang naar het kerkhof. Dit keer voor een overleden kind, waarvan de naam door de dorpsbestuurders niet genoemd wordt, maar dit zou wel eens Cornelis geweest kunnen zijn, die een week voor het overlijden van zijn moeder als elfde kind van het echtpaar geboren was. De kansen van een pasgeborene zonder moeder waren in die tijd niet zo groot.

Job blijft achter met tien kinderen waarvan de oudste  pas 21 jaar oud is. Of zijn schoonmoeder bij hem is blijven wonen is niet bekend. Wel mist hij een half jaar later de steun van zijn oude beschermengel want Gerard van Velden overlijdt op de buitenplaats Hofwijk in juni 1762. Of het zijn brief is geweest die  Job geholpen heeft weten we niet maar het is op zichzelf een mooie gedachte dat deze oude raadsheer van het Salvatorshofje die zijn hele bezit aan dit hofje heeft nagelaten vlak voor zijn dood nog het genoegen heeft mogen smaken dat de rentmeester Job en zijn gezin tegemoet is gekomen. Uit de kloosterrekeningen blijkt namelijk dat ook in de jaren na 1761 Job mocht blijven wonen op zijn helft van boerderij Eijckendonck aan de ’s-Gravendamse weg. Waarbij we dan moeten aantekenen dat de rentmeester en Ridderschap weinig anders konden. Van de grote groep kale pachtkippen viel immers weinig te plukken. De eigen schuld van de eigenaren van het kloosterbezit was inmiddels zo groot geworden dat ook de uitkering van de proven aan de adellijke jongedames fors verlaagd waren en tijdelijk zelfs helemaal niet meer uitbetaald konden worden. Bovendien trof de runderpest andere boeren minstens net zo hard, dus pachters vervangen zal niet eenvoudig geweest zijn. De Ridderschap koos vanaf 1759 voor reorganiseren en herschikken en niet voor een harde lijn. Bestaande schulden worden gesaneerd of weggestreept en vanaf circa 1763 worden pachtsommen opnieuw naar beneden bijgesteld. Job betaalt niet langer 108,  maar 63 gulden.

Latere pachtjaren Job de Winter, pacht verlaagd naar 63 gulden per jaar, rentmeestersrekeningen Leeuwenhorst

Voor een deel is de verlaging terug te voeren op krimp van de percelen weilanden die onder de pacht van Job vallen. De rentmeester heeft deze verhuurd aan derden. De omvang van Jobs weilanden zakt tot beneden de zeven hectare. Ook de eerder bijgehuurde percelen worden vanaf 1763 niet langer meer door Job gehuurd. Zijn boerenbedrijf is dus flink gekrompen.

Job is in zijn laatste pachtjaar bijna 60 jaar oud. Vanaf 1770 blijkt zijn pachtcontract niet meer met de gebruikelijke vijf jaar verlengd te zijn, maar telkens met een jaar. Dat betekent dat de rentmeester in die jaren rekening hield met wanbetaling en zo elk jaar de pacht op kon zeggen. Dat gebeurt dan ook met 1775 als laatste jaar. Toch lijkt het erop dat het Job toch telkens gelukt is zijn pachtsom te voldoen. Ook is er een goede reden dat het contract beëindigd wordt en dat zou wel eens weinig met de inhoud van Jobs portemonnee te maken kunnen hebben gehad. De Ridderschap zit zo kras bij kas dat er geen geld meer is voor de jaarlijkse reparaties aan haar vele gebouwen, waarvan de meeste kreunen van ouderdom. Op het kloosterterrein worden gebouwen afgebroken en dat besluit wordt door de Ridderschap ook voor Jobs deel van de Eijckendonckboerderij genomen.

De vraag is dan waar Job in zijn laatste vijf levensjaren heeft gewoond. In het jaar waarin hij zijn boerderij moet verlaten verliest hij zoon Gijsbertus, die slechts twintig jaar oud werd. Het is veelzeggend dat de wettelijk verplichte drie gulden belasting voor het begraven van een vrijgezel wordt kwijtgescholden. Gijs wordt “pro deo” begraven. Enkele van de oudste kinderen verlaten in die jaren door huwelijk het gezin. Maar de meeste kinderen zijn nog geen twintig. Job wordt na 1775 niet  meer als zelfstandig belastingplichtige genoemd, zijn naam vinden we pas weer terug bij zijn overlijden in 1781. Toch leveren de archieven ons een goede invulling voor zijn laatste jaren. In 1773 is Willemijntje, het derde kind getrouwd met Rijk Wouterszoon van Reenen. Rijk kwam uit Warmond, maar zou geboren zijn in Hillegersom, waaronder we mogelijk Hilversum moeten verstaan. In hetzelfde jaar waarin Job zijn boerderij moet verlaten vinden we zijn dochter Willemijntje en haar kersverse echtgenoot Rijk van Reenen terug als pachters van boerderij Overgeest aan de Leeweg. Het heeft er dus alle schijn van dat Job ingetrokken is bij zijn dochter. Dat past ook perfect bij een volgende aanwijzing. Bij het overlijden van Job in september 1781 wordt specifiek vermeld dat hij die maand in het Langeveld woonde en daarmee officieel in Noordwijk. Toch wordt zijn lichaam naar Noordwijkerhout overgebracht en bij de Witte Kerk begraven. Dit sluit aan bij de informatie die we over Rijk en Willemijntje van Reenen hebben. Zij verruilden Overgeest voor een andere pachtboerderij, de Duinpoort aan het einde van de Langevelderweg. Die boerderij pachten zij van de familie Six vanaf 1780. Job is dus met zijn dochter meeverhuisd naar het Langeveld. In de nog geen 30 jaar dat hij in Noordwijkerhout woonde is dit zijn vierde woonadres.

Boerderij de Duinpoort, laatste woning van Job de Winter, foto van/via Bert Hogervorst, waarvoor dank!

Willemijntje verliest haar vader na een jaar in het Langeveld te hebben gewoond. Zij lijkt zijn tegenslag te hebben geërfd want ook haar man Rijk overlijdt vrij kort daarna, in november 1783. Willemijntje is dan bijna 40 jaar oud, weduwe zonder kinderen en pachtster van een flinke boerderij in het Langeveld met zo’n 22 hectare aan weiland. Zij staat er alleen voor hoewel het mogelijk is dat er nog andere kinderen van Job bij haar woonden. De jongsten waren maar net ouder dan twaalf jaar en aangezien hun vader meeverhuisd is ligt het voor de hand dat ook zij op de Duinpoort woonden. Maar bewijs voor inwoning bij hun halfzus na de dood van Job hebben we niet.

Op middelbare leeftijd is Willemijntje een vrouw met een flinke rugzak aan levenservaring. De armoede en tegenslag van haar ouders zullen haar karakter gevormd hebben. Veerkracht en een praktische instelling maken dat het tij gaat keren. Zij ontmoet Huijbert Dirkszoon Duivenvoorden en trouwt met hem in 1784. Je zou Huijbert een lotgenoot kunnen noemen. Als oudste zoon van Dirck Duijvenvoorden en Marijtje van der Hans is Huijbert in 1754 geboren en daarmee maar liefst tien jaar jonger dan Willemijntje. Hij verloor net als zijn echtgenote zijn moeder op jonge leeftijd en groeit verder op met een stiefmoeder die met zijn vader nog vele kinderen krijgt. Huijbert maakt voor zijn huwelijk zes keer de trieste gang naar het kerkhof om een broer of zus te begraven. Van grote rijkdom is in het gezin van schelpenvisser, boer en ambachtswerker Dirck Duijvenvoorden absoluut geen sprake. Dirck raakt vlak voor het huwelijk van Huijbert zijn zeven hectare erfpachtland in het centrum van het dorp kwijt en moet ook zijn bezit in het Langeveld verkopen. Hij wordt failliet verklaard. Dat overkomt datzelfde jaar ook een oom van Huijbert, Frans Gerritszoon van den Berg. Die woonde tegenover de familie De Winter aan de ’s-Gravendamse weg en zal Job en zijn gezin goed gekend hebben.

Het land van Dirck Duijvenvoorden lag dicht bij boerderij de Duinpoort. Mogelijk hebben Willemijntje en Huijbert elkaar bij dat perceel weiland in het Langeveld ontmoet. Laten we hopen dat er sprake was van liefde want de omstandigheden geven het idee dat hun huwelijk vooral een practische achtergrond had. Het bood beiden kansen, een toekomst met perspectief. Willemijntje kreeg een man als steun op de boerderij en nieuwe hoop op kinderen, Huijbert kon eenvoudig aanschuiven aan de keukentafel van de Duinpoort, een mogelijkheid om boer te worden op een flinke boerderij die hij niet kon laten lopen. Het echtpaar krijgt in 1787 één kind, een zoon die Job wordt genoemd. Daarmee mogen zij beslist in hun handen knijpen want Willemijntje is dan al zo’n 43 jaar. De kinderwens is ingevuld en ook een uitweg uit de armoede lijkt door hen gevonden. Zij kunnen in 1793 de Duinpoort van de familie Six kopen. Grote percelen geestland in de nabijgelegen Langevelder Pan worden aan de weilanden toegevoegd en maken het geheel ruim 46 hectare groot. Met zoon Job wordt in 1816 de boerderij aan de overzijde van de Duinpoort gekocht, nu vinden we een jeugdherberg op die plek. Een deel van de weilanden achter het jachtterrein van het voormalig kasteel de Boekhorst ligt er nog altijd, zijn vele eeuwen oud.Willemijntje Jobsdochter de Winter mag dat niet meer meemaken, zij overlijdt in 1804, 60 jaar oud. Huijbert volgt in 1825.

De weg naar welvaart wordt door hun zoon Job krachtig voortgezet. Hoewel ook hij op persoonlijk vlak de nodige tegenslag heeft gekend door vroeg overleden echtgenotes en kinderen is hij als boer zeer succesvol. Hij weet het bezit van zijn ouders verder uit te breiden en bouwt een derde boerderij bij, de nu nog bestaande duinhoeve De Blink aan de Randweg. In het midden van de 19e eeuw behoorde Job Duivenvoorden met ruim 110 hectare land en drie boerderijen tot de rijkste boeren uit de regio. Op eigen kracht bereikt. Zo arm als Job werd zo rijk als Job.

De boerderijen in het Langeveld, aan het einde van de Langevelderlaan (midden) gevormd door Huibert en Job Duivenvoorden, situatie midden 19e eeuw;
groen is weiland; geel is geestland, boerderij De Blink van circa 1850 is bijgetekend; (rechts boerderij van Plesman)

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.