Je bekijkt nu Claas van Duivenvoorde, slaaf op plantage Maagdenburg.
Het gezin slaafgemaakten die achternaam Van Duivenvoorde ontvingen bij de vrijmaking van de slavernij in 1863

Claas van Duivenvoorde, slaaf op plantage Maagdenburg.

Heeft u wel eens met Google gezocht naar mensen met precies dezelfde voor- en achternaam? Het levert in veel gevallen lange lijsten op want namen zijn zelden uniek. Er is verwantschap in naam met levende of historische figuren, met een breed scala aan karakters, beroepen, leeftijden en woonplaatsen. En een naamonderzoekje kan ook tot heel nieuwe en verrassende inzichten leiden. Zoals in het geval van uw onderzoeker waarbij hij constateerde dat hij een naamgenoot en familielid heeft die in 1825 professioneel hardloper was en volgens de landelijke kranten een snelheid ontwikkelde die pas 100 jaar later geëvenaard werd bij de Olympische Spelen. En iedereen weet, kranten liegen niet… dus deze naamgenoot moet een superatleet geweest zijn. Of de adellijke Jan Duijvenvoorden die tijdens het beleg van Haarlem letterlijk de kop verloor en een gelijknamige neef had die na dat beleg een bizarre overlevingstocht moest maken door de bezette stad. Zo’n verhaal leert met andere ogen te kijken naar de nationale trots over de onafhankelijkheidsstrijd tegen de Spanjaard uit de 16e eeuw. Iets waar historici in Spanje en Vlaanderen aanmerkelijk genuanceerder over denken.

Het is al ruim tien jaar geleden dat Bert Hogervorst bij het voorbereiden van het schrijven van zijn drie stamboomboeken over de familie Duivenvoorden een intensief belrondje deed onder de dragers van deze achternaam waar deze ook woonden. Om hun interesse te peilen en informatie te verzamelen, een heidense klus waarvoor veel respect. Het gegeven dat wereldwijd alle mensen met die achternaam ondanks de verschillende schrijfwijzen te herleiden zijn naar stamvader Arij Janszoon Duijvenvoorden uit Noordwijkerhout en dus één familie vormen kreeg tijdens deze belronde een verrassende nuance. Tot zijn verbazing kwam Bert namelijk in contact met Duivenvoordens met Creoolse familiewortels. Dit prikkelde uw onderzoeker tot een zoektocht naar een verklaring voor deze geheel andere achtergrond. De insteek dat die waarschijnlijk gevonden kon worden in het slavernijverleden van ons land leverde al snel resultaat op. In het Nationaal Archief in Den Haag is een ruime collectie documenten uit de slavernijperiode beschikbaar. Met de opleving van de belangstelling voor dit minder fraaie onderdeel van onze geschiedenis is dit materiaal nog beter toegankelijk gemaakt.

Bij de opheffing van de slavernij in 1863, bij het schrijven van dit verhaal dus 150 jaar geleden, werden de als slaaf aangemerkte inwoners van Suriname “vrijgemaakt”. Tijdens dit proces waarvoor de slavenhouders financieel gecompenseerd werden door de Nederlandse Staat kregen de vrijgemaakten een burgerlijke achternaam. Daarvoor hadden zij alleen een voornaam, vaak bestaande uit twee namen. In de bewaard gebleven overzichten komen we zes personen tegen die Van Duivenvoorde als achternaam meekregen. Het zijn twee broers en hun zus met haar drie kinderen. Zij woonden en werkten in 1863 op plantage Maagdenburg in Beneden Suriname. Bij alle zes wordt vermeld dat zij lid zijn van de Evangelische Broeder Gemeenschap, een tamelijk jonge  18e eeuwse geloofsgemeenschap die in Suriname stevig voet aan de grond had gekregen. Ook wordt het zestal in het archief aangeduid als mulat of mulattin. Dit laatste begrip wordt vaak uitgelegd als zijnde geboren uit een relatie van ouders met een Afrikaanse en Europese oorsprong. Of het begrip wordt vervangen door de term kleurling, waarbij de lichtheid van de huidskleur dan nog verschillende gradaties met eigen termen kent. Maar wellicht is het beter het begrip mulat breder te trekken en te spreken van personen die onder hun voorouders mensen met een verschillende huidskleur of ras kenden.

Waarom deze zes mensen de achternaam Van Duivenvoorde hebben gekregen wordt niet duidelijk bij het doornemen van de lange lijst van bijna 35.000 namen van vrijverklaarde slaven die in het register zijn opgenomen. De achternaam bestond in 1863 alleen in Noordwijkerhout en Katwijk voor een relatief kleine groep mensen die op geen enkele manier aan de Surinaamse geschiedenis te koppelen lijken. Veel namen in het register verwijzen net als andere Nederlandse namen naar steden of dorpen. Voor het idee dat de naamgevers hebben willen verwijzen naar het uitgestorven adellijke geslacht Van Duivenvoorden is geen bewijs gevonden want we zien weinig vergelijkbare gevallen. De namen Van der Does en Batenburg komen bijvoorbeeld voor in de lijst, maar ook dat lijkt toevallig. De reden voor het gebruik van Van Duivenvoorde blijft een raadsel. Ook kan je vraagtekens zetten bij een aantal andere achternamen die door de naamgevers gebruikt zijn. Want waarom zou je de vrijgemaakte slaven namen geven zoals Bakboord, Blaaspijp, Austerlitz, Volbloed en Zuurdeeg? 

Het zestal Van Duivenvoorde

Dieper in de archieven gedoken blijkt dat dit zestal mensen deel uitmaakten van een groter gezin waarvan de leden verschillende achternamen meekregen, want naast Van Duivenvoorde krijgen de moeder van het gezin en twee van haar dochters met hun kinderen de achternaam Chilouis.

Slaafgemaakten uit hetzelfde gezin met een verschillende achternaam.Leeftijd in 1863:
(2 bronnen)
Werkzaam op  Maagdenburg als:
1. Van Duivenvoorde  
Klaas Lambertus36Delver
Jacobus Jan34Delver
Elisabeth Julia + kdr:32 (40)Bij het huis
 * Amelia Margaretha17Bij de fabriek
 * George Lodewijk16 (18)Bij de fabriek
 * Daniël Rudolf11In de tuin
2. Chilouis  
Tot het bovenstaande gezin hoorden ook: Zij verkregen in 1858 via een ruil vrijdom maar een andere achternaam.
Alijda Phillipina71Moeder van het gezin; huisbediende
Louisa Francina27Zus of tante; huisbediende
Susanna Maria + kind38Zus of tante; huisbediende
 * Marius Antoine11Neefje
 * Rudolf1Ruim een jaar na geboorte overleden

Het gezin van moeder Alida Phillippina, met de melding dat zij “geschonken” waren aan de Oppenheimers

De verklaring voor de verschillende achternamen is terug te vinden in documenten uit de periode 1830 tot 1863. De administratie in Suriname uit die tijd is overduidelijk gebaseerd op de modellen van de burgerlijke stand in ons land maar het is voor ons moeilijk voor te stellen dat ambtenaren zonder blikken of blozen op levende mensen termen toepasten zoals “eigendom, aankoop, verkoop, ruiling en schenking”. Die termen zijn in het verloop van dit verhaal dan ook zoveel mogelijk tussen aanhalingstekens geplaatst. We komen die termen ook voor het gezin van stammoeder Alijda Phillippina tegen. Nergens worden de vader(s) van haar kinderen vermeld. Men wist dat niet of wilde het niet weten. Alijda, geboren in 1792, heeft rond haar 18e jaar een eerste zoon gekregen, Daniel Willem. Hij komt hier verder niet meer voor want hij is in 1850 overleden en heeft de afschaffing van de slavernij niet mee mogen maken.

Alijda woonde volgens de eerste registratie uit 1842 met haar gezin op de plantages van de familie Oppenheimer. Zij waren eigenaar van La Diligence, L’Inquietude, de Guineese Vriendschap en de opgeheven plantage La Jalousie. De registratie betreft een lijst van Albert Wolff Oppenheimer als “eigenaar” van meer dan 100 slaafgemaakten waarvan een deel is “geschonken” door Schoontje Moses Levy, de weduwe van Levy Abraham. De weduwe is  schoonmoeder  van Albert want hij trouwde Pesle Levy Abraham. En zijn broer Abraham Wolff Oppenheimer trouwde haar zus Lea. In de 18e en 19e eeuw waren er twee grote Portugees-Joodse en Hoogduits-Israëlitische gemeenschappen in Suriname met leden die uit allerlei windstreken naar het land gekomen waren. Zij waren met elkaar eigenaar van een belangrijk deel van de landbouwplantages maar dit neemt na de opheffing van de slavernij snel af. Menige Joodse familie vertrekt dan naar elders en tegenwoordig kent Suriname nog slechts een kleine Joodse gemeenschap.

Geboorte van Lea Levy, de latere echtgenote van Abraham Oppenheimer, slavenhouder Suriname 1818

Terwijl hun echtgenotes Lea en Pasle in Suriname geboren waren en deel uitmaakten van de Hoogduits Israëlitische gemeenschap zijn de broers Abraham en Albert Oppenheimer afkomstig uit het Hessische Höchst en geboren in het begin van de 19e eeuw. Hoe zij in Suriname terecht gekomen zijn is niet duidelijk maar zij zijn er getrouwd en hebben er gewoond. Albert is er ook overleden maar zijn broer Abraham vertrekt in 1850 naar Amsterdam waar hij onder andere aan de Oude Zijds Achterburgwal woont. Dit overlijden cq. vertrek van de twee broers speelde een rol bij de mutaties die we rond Alijda en haar gezin terugvinden in de koloniale administratie.

Tot 1855 blijft het gezin van Alijda Phillippina compleet, afgezien van de dood van haar zoon David Willem vijf jaar eerder. Maar in de maand april wordt het hele gezin “verkocht” aan een zekere M. Lionarons. Acht maanden later, in december 1855, besluit deze heer om het gezin te “verkopen” aan plantage Maagdenburg, behalve Alijda’s dochter Susanna Maria met haar zoontje David Antoine. Susanna is kort daarvoor haar zoontje Rudolf verloren. Zij wordt “eigendom” van Gerson Oppenheimer. Hoewel zijn achternaam anders doet vermoeden is hij geen broer van Abraham en Albert Oppenheimer, maar hun zwager. Gerson is getrouwd met Judith Levy Abraham. Gerson besluit “nomine uxoris” (uit naam van zijn vrouw) om Susanna drie jaar later haar vrijdom (terug) te geven. Susanna en haar zoon Marius Antoine worden volgens een resolutie van mei 1858 gemanumitteerd. Dit houdt in dat zij hun vrijheid of vrijdom verkrijgen maar nog geen volledige burgerrechten. Moeder en zoon dragen vanaf dat moment de achternaam Chilouis. Ook een naam waarvan de achtergrond helaas niet gevonden is. Maar het is wel de achternaam die ook gezinshoofd Alijda en haar dochter Louisa Francina zullen krijgen. Nadat zij in december 1855 “verkocht” waren aan de plantage Maagdenburg werden zij als onderdeel van die plantage “eigendom” van het investeringsfonds P. Wachter en Zoonen uit Rotterdam. De gedachte dat een levend persoon “eigendom” kon zijn van een rechtspersoon zoals dit fonds is in deze tijd maar moeilijk te vatten. Maar dergelijke fondsen of investeringsmaatschappijen waren er meer. Zij hadden aandeelhouders en in de gegevens daarover komen we ook namen tegen uit onze regio. Zo was de familie Neale, in de 18e eeuw eigenaar van de buitenplaatsen Hofwijk en ’s-Gravendam in Noordwijkerhout, een eeuw later nog altijd grootaandeelhouder in Surinaamse plantages. Ook de keurige gravin Cornelia van Limburg Stirum, echtgenote van Eduard Quarles van Ufford was voor een paar procent eigenaresse van plantage Toutluifaut.

Administratie van plantage Maagdenburg met vermelding van de “ruiling” van twee mensen 1855

De bewindvoerders op de plantage Maagdenburg “ruilen” in juli 1858 Alijda en Louisa met de heer W. Huisen. Hij “ruilt” hen voor een jonge vrouw en haar twee zoontjes, die dus naar Maagdenburg verhuizen. Waar Alijda en Louisa Francina dan precies komen te wonen is niet helemaal duidelijk, mogelijk woonden zij in bij de heer Huisen want zij staan vermeld als huisbediende. Maar in juli 1862 verkrijgen ook zij vrijdom en manumittatie, eveneens onder de achternaam Chilouis. Daarmee is Alijda in achternaam verenigd met twee van haar dochters, maar verliest zij letterlijk in naam zes andere (klein)kinderen, die Van Duijvenvoorde genoemd worden. Die zes zijn Claas Lambertus, Jacob Janszoon en Elisabeth Julia met haar drie zoontjes. Zij blijven tot de vrijmaking in 1863 ingeschreven staan onder de naam van P. Wachter en zonen, eigenaren van Maagdenburg, een suikerrietplantage. Of het gezin van Alijda uiteindelijk fysiek verenigd is wordt uit de archieven niet duidelijk. De nu levende Creoolse Van Duijvenvoorde’s zullen afstammelingen zijn van Claas Lambertus of Jacob Janszoon.

De informatie over slachtoffers van de Holocaust danken we aan de pijnlijk precieze wijze waarop de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog de Jodenvervolging administreerden. Ook het slavernijverleden van ons land kent een dergelijke nauwgezette registratie, al is een deel van het archief niet meer beschikbaar. Toch lijken er ook fouten of verschrijvingen in de administratie geslopen te zijn. Terwijl uit het bovenbeschreven gezin Daniel Rudolf in het ene register wordt vermeld als overleden zijnde in 1854 krijgt hij in 1863 als elfjarige de achternaam Van Duivenvoorde toegekend en zou dat jaar dus nog springlevend geweest zijn. Mogelijk dat er een vergissing is ontstaan met zijn neefje Rudolf, zoon van Susanne Maria, die een jaar na zijn geboorte zou zijn overleden, hoewel ook die registratie vragen oproept. Afstammelingen van slaafgemaakten kunnen in het Nationale Archief ondanks deze mogelijke foutjes toch een beeld reconstrueren van hun voorouders. Het weglaten van vadersnamen in de administratie vormt echter een grote handicap voor onderzoekers.

Een overeenkomst in achternaam is natuurlijk betrekkelijk maar als opstap voor elkaars levensverhaal levert het interessante nieuwe inzichten op. En dan voel je je als drager van dezelfde achternaam toch een klein beetje verbonden. JD 2023

Voor wie zelf een kijkje wil nemen in de archieven van het Nationale Archief is de volgende link handig. Een aanrader!

Suriname en de Nederlandse Antillen: Vrijverklaarde slaafgemaakten (Emancipatie 1863) | Nationaal Archief

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.