Je bekijkt nu Hoe schoon waren de duinen, deel 1

Hoe schoon waren de duinen, deel 1

Als er iets is wat ons land tot welvaart heeft gebracht is dat de door de natuur opgelegde noodzaak tot vereniging en organisatie.

Inleiding

“Hoe schoon zijn de duinen, hoe schoon is het strand”. Deze eerste regel uit het Noordwijkerhouts volkslied wordt altijd met enthousiasme ingezet. En de volumeknop stijgt bij velen naarmate de alcoholspiegel in het bloed nieuwe hoogten bereikt. Maar over welke duinen wordt er dan zo fanatiek gezongen? De zeeduinen hebben nooit tot het dorp behoord en de binnenduinen zijn op een paar plukjes na geheel verdwenen. Dus moeten we eigenlijk niet zingen: “hoe schoon waren de duinen”? Of valt zo’n gedachte in de categorie 21e eeuws pessimisme, ingegeven door jaren van crisis op crisis, op crisis, op crisis, op etcetera?

Een dorp dat tot circa 1850 voor een kleine helft uit binnenduin bestond vindt ook in die zand- en helmvlakten haar historie terug. Vandaar op deze website aandacht voor de geschiedenis van het Noordwijkerhoutse binnenduin, vanaf de late Middeleeuwen tot aan een voorbeschouwing op het verdwijnen van het laatste stukje duin dat we nog origineel zouden mogen noemen. Het onderzoek is enkele jaren geleden gestart en zal nog wel even duren, maar van tijd tot tijd zult u op deze website verhalen zien verschijnen over zand, veen, konijnen, stropers, koddebeiers, rentmeesters, zandbazen en grootgrondbezitters. Tenslotte eindigend bij de streekheiligen Sint Hyacinthus, Tulipa en Narcissus. Beschreven in afleveringen van verteerbare lengten, dus minder lang dan u bij de boerderijbeschrijvingen gewend bent.

Afbakening

We kunnen beginnen met geleend materiaal van geologen en historici over de vorming van binnenduin en zeeduin; we kunnen ook opgegraven scherven bespreken of onze fantasie loslaten op de mantelspeld van een in duin verdwaalde Valkenburgse Romein. Maar dat alles laat uw onderzoeker graag aan deskundigen over. Geschreven materiaal over gewone inwoners heeft zijn voorkeur maar die nemen voor het jaar 1300 weinig plek in de landsarchieven in. Over hen zijn we dan ook snel uitgepraat. Eigenlijk begint het archief over de gewone Hollanders pas echt na 1550, maar dankzij kasteel de Boekhorst, het klooster Leeuwenhorst en het oeroude kerkje in ons dorp is gelukkig ook materiaal van voor dat jaar beschikbaar. De archieven van klooster Leeuwenhorst zijn zelfs meer dan rijk te noemen. Bofkonten zijn we en dus valt er vanuit die archieven ook over de late Middeleeuwen een beeld van het dorp Noordwijkerhout te schetsen.

En dat beeld kunnen we stevig aanvullen met gegevens uit de geschiedenis van het binnenduin, voor velen een onbekende bron. Vanaf begin veertiende eeuw is waardevol materiaal beschikbaar uit de archieven van de graven van Holland en dan met name de Domeinen. De rentmeesters van de graven zagen immers maar al te graag de pachten over het enorme graaffelijkheidsbezit binnenkomen en hebben dat keurig verwerkt in jaarrekeningen. Waarschijnlijk onder het motto: “wie schrijft, die blijft”. Belangrijke inkomsten, die bijvoorbeeld werden ingezet om de gebouwen van het Binnenhof te onderhouden. Aan het bouwmateriaal van het hart van onze democratie is meebetaald door Noordwijkerhoutse boeren en konijnenjagers. Steen voor steen en raam voor raam is dat te volgen in de jaarrekeningen van de rentmeesters van het landsbestuur. En daarom beginnen we deze serie verhalen bij die eerste jaarrekeningen met als vertrekpunt het jaar 1316. In dat jaar maakt ene Engelbrecht of Engelbert als rentmeester de balans op van de inkomsten en uitgaven van zijn graaf en hij stelt lijsten op van wanbetalers.

Jaarrekening van de Graaffelijkheid: rentmeester van Noord-Holland Engelbrecht 1316

In zijn jaarrekening vermeldt Engelbrecht het dorp Noordwijkerhout en noemt zelfs namen van dorpelingen. Deze jaarrekening lijkt per toeval bewaard te zijn gebleven want de eerstvolgende dateert van 1334 en is niet compleet. Daarna start pas vanaf 1343 een nagenoeg complete verzameling van jaarrekeningen van de Domeinen, waarvan een gedeelte van inkomsten en uitgaven vanaf 1337 afgezonderd wordt bijgehouden door de rentmeesters van de Houtvester van de (Haarlememmer) Hout.  De gegevens uit de tussenliggende jaren uit de periode 1316 tot 1343 zijn dus grotendeels verloren gegaan, maar via de afgesplitste rekening over het Haarlemmerhout kunnen we vanaf 1337 meekijken over de schouders van de rentmeesters voor details over onze regio.

De jaarrekeningen van de graaffelijkheid betreffen Noord-Holland, in die tijd een veel groter gebied dan nu. Het werd grofweg begrensd door de lijn Alkmaar – Heerhugowaard in het noorden en de Zuid-Hollandse eilanden in het zuiden. Vanaf circa 1428 raken de jaarrekeningen verder opgesplitst om het financieel beheer van het steeds intensiever gebruikt gebied efficiënt te kunnen blijven registreren, maar ook in de jaarrekening van 1316 is de rapportage al onderverdeeld in regio’s. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de oude Hollandse steden enerzijds en de belangrijke plattelandsregio’s Kennemerland, Rijnland, Delfland en Maasland anderzijds.

Een vaste inkomstenpost van de graven van Holland betrof een halfjaarlijkse belasting, de lente- en herfstbeden. Daarnaast bezat de graaf het Tiendrecht, kon daarmee aanspraak maken op een tiende deel van de opbrengst van gewassen. Dit recht kon jaarlijks verkocht worden. Daarnaast zijn er inkomsten uit de verhuur van percelen land en hofsteden, visrechten, het recht om beesten te laten grazen in de duinen en bossen, rechten op de zeevonderij, rente op uitgeleend kapitaal en pachtgeld over de functies van baljuws, schouten en bodes. We treffen echter ook in 1316 al een flinke serie inkomsten aan die voortkomen uit rechten die aan individuen, dorpen en steden verstrekt zijn. De basis daarvoor werd al in eerdere tijden gelegd. De graaf of zijn vazallen verstrekten die rechten om de bevolking gunstig te stemmen maar vroegen er vervolgens wel vaste jaarbetalingen voor in de vorm van pachten of renten. Een voorbeeld is het recht tot het houden van de nog altijd bestaande jaarlijkse paarden- en veemarkt in Valkenburg en Voorschoten. Buurdorpen hadden dat recht niet. Een uitgekiende verdeel en heersstrategie van de graven die overigens wel betekende dat zij inbreuk op het recht moesten aanpakken. “Ik zal handhaven”, klinkt bekend in de oren. Zou dat uit die tijd komen?

Dit geheel van vaste belastingen, pachten en betalingen voor rechten leverde een gestage stroom inkomsten op waar tegenover flinke uitgaven stonden die te maken hadden met het beheer van het bezit, het bestuur van het gewest en het onderhoud van het Binnenhof. Die worden op datum nauwkeurig bijgehouden. De eeuwenlang bijgehouden uitgaven geven bij het inkijken ervan wel eens de indruk dat het Binnenhof meerdere malen herbouwd moet zijn, zo gedetailleerd zijn ze.

Rentmeester Engelbrecht hield de uitgaven voor het Binnenhof zeer nauwkeurig bij in 1316;
dat schijnt tegenwoordig wel eens een probleem te zijn volgens de Rekenkamer……..

Noordwijkerhout in de rekening van 1316

Met in het achterhoofd de opdeling uit 1231 van het oude Noortich in de dorpen Noortich en Noortigerhout (vele schrijfwijzen) is zo’n eerste jaarrekening van de graaffelijkheid uit 1316 des te interessanter. Slechts veertig tot zestig jaar eerder werden belangrijke gebouwen in Noordwijkerhout voltooid: kasteel de Boekhorst, het klooster Leeuwenhorst. Ook de Witte Kerk wordt door deskundigen op dezelfde periode gedateerd. De twee dorpen waren al ruim 80 jaar zelfstandig en daarom valt in de rekening direct op dat bij de lente- en herfstbeden de splitsing wel herkenbaar is maar er nog altijd sprake is van “Noirtich” als de naam van het gebied. En waar andere dorpen alleen met hun naam genoemd worden wijkt de vermelding ook af want men spreekt over de “Noirtich de dienstlieden en vrieliede van Jan van Henegouwen” enerzijds en die van “Hugo van Noortich” anderszijds. Later wordt het zelfs afgekort tot heer Jan en heer Hugo. Jan van Henegouwen, heer van Beaumont was in 1316 jaar ambachtsheer van Noordwijk, Hugo van Noordwijk ambachtsheer van Noordwijkerhout. Offem, het Langeveld en De Zilk, die waarschijnlijk toen al als aparte ambachten functioneerden zijn hier waarschijnlijk wel in de cijfers meegenomen. Wellicht verwijst het onderscheid tussen vrije lieden en dienstlieden daarnaar. De vrije lieden vormen de grote groep en zouden dan tot de ambachten Noordwijk en Noordwijkerhout behoren, de dienstlieden tot de aparte kleine ambachten. Bewijs voor deze uitleg is echter nog niet gevonden.

De registratie van beide dorpen onder Nortich, heer Jan en heer Hugo;
met gebruik van de termen dienstliede en vrielieden

Vergelijkbaar iets zien we bij Wassenaar (zie plaatje: 4e en 6e regel van onder), waar het dorpsdeel Zuidwijk apart wordt genoemd. En ook de naam “kleyne en grote sassenum” voor Sassenheim en Lisse (4e en 5e regel van boven) doet vermoeden dat men in deze rekening voor de lente- en herftstbede voortborduurt op oudere, verloren gegane registraties. Alleen door telkens dezelfde benamingen te gebruiken kon men voorkomen dat door latere rentmeesters fouten zouden worden gemaakt. En de graaf dus inkomsten zou kunnen missen.

We zien dit consequente herhalen van de originele benaming van financiële posten bijvoorbeeld ook in de Leeuwenhorstarchieven of in de Morgenboeken van het Hoogheemraadschap Rijnland. De uitleg van uw onderzoeker is dus dat de naam Noortich hier aangehouden wordt om zeker te weten dat men het belaste bedrag gekoppeld was aan een zeker oorspronkelijk gebied of historische benaming. Deze uitleg wordt versterkt door het feit dat men elders in deze rekening Noortigherhout gewoon als naam voor het afgesplitste dorp gebruikt. En om het verwarrend te houden is er ook nog sprake van “in den houte” als naam. Noortich in den Houte werd in de eeuwen daarvoor gebruikt voor dat deel van het oude Noordwijk dat in de Haarlemmerhout lag. “In den houte” is daarvan afgeleid, min of meer als afkorting. We weten alleen niet zeker of die term voor het dorp als geheel, voor een deel van het dorp of bijvoorbeeld alleen voor de inwoners van De Zilk geldt. De laatsten woonden inderdaad nog rondom in het hout. En misschien had men met de term zelfs een groter gebied voor ogen. Hoewel deze vroege jaarrekening uit 1316 dus een prachtige bron van informatie is roept het ook wat vragen op.

De dienstlieden (13 schellingen) en vrije lieden (9 pond) in Noordwijkerhout betaalden dus lente- en herfstbeden, waarvan we weten dat die in 1316 waarschijnlijk door Hugo van Noordwijk geïncasseerd werden, kort daarvoor de opvolger geworden van ambachtsheer Jan van Noordwijk.  Een man die Van Noordwijk heet en ambachtsheer van Noordwijkerhout is. Klinkt een beetje als een Noordwijkerhouter die anno 2023 in de gemeente Noordwijk woont maar telkens opnieuw zelf uit een willekeurig persbericht moet opmaken of met Noordwijk nu het dorp of de gemeente Noordwijk wordt bedoeld…. Dat had anders gekund.

Uit latere rekeningen weten we dat de ambachtsheren hiervoor een vergoeding kregen, ook als een tegenprestatie voor het innen van de beden bij inwoners. Maar in deze rekening uit 1316 komen we ook al andere namen tegen die uit de beden een bedrag kregen uitgekeerd. Naast de voormalige ambachtsheer Jan van Noordwijk zijn dat Daniel Florenszoon (Colijn), het klooster Ter Lee (Leeuwenhorst) en “de pape in den houte”. Ook hier dus de afkorting in den houte maar daar moeten we in dit geval toch echt Noordwijkerhout onder rekenen want de pastoor/paap van het dorp komt tientallen jaren lang terug in de rekeningen van de rentmeesters van de Graaffelijkheid als ontvanger van een kleine toelage. In zijn geval 20 schellingen of 1 pond.

Waar elders en met name in het Groene Hart de graaf veel tiendrechten bezat komen we die voor Noordwijkerhout niet tegen. Terwijl er met name aan de zuidkant van het dorp toch meerdere Tiendblokken lagen zoals de Molentienden of de Alckematienden. Die tiendrechten waren waarschijnlijk al verkocht door de graven van Holland. Zo zouden de Alckematienden mogelijk al honderd jaar eerder in handen gekomen zijn van de abdij van Egmond. Ook de belasting over de hofsteden die in vele steden en dorpen moet worden betaald aan de graaf komen we in de rekening van 1316 niet tegen voor een hofstad in Noordwijkerhout. Het begrip wordt meestal uitgelegd als boerderij of versterkte hoeve. Een uitleg of idee die bij dit duinonderzoek boven kwam drijven is dat met “hof” mogelijk oorspronkelijk aangeduid werd dat de woning of plek onder de belastingen van de graaf viel. Zoals in deze rekening ook gebeurt. Ter vergelijk: “hofkonijnen” is ook een begrip uit de graaffelijkheidsrekeningen. Bedoeld werd de plicht van duinmeiers om een vast aantal konijnen te leveren aan het grafelijk hof. Op het Binnenhof moet bijna dagelijks konijn op het menu gestaan hebben.

Ook een derde bekende post uit latere rekeningen is in het kleine, kriebelige 1316-handschrift van rentmeester Engelbrecht niet ontdekt. Het betreft twee gebieden in het dorp die jaarlijks vast belast werden. Dan hebben we het eerst over de “Arentscoten”, een gebied van zo’n acht hectare, globaal liggend tussen de boerderijen Erffoort aan de Herenweg en het Mossenest aan de Robijnslaan. Ook van een perceel van vijf hectare dat vermoedelijk nabij de Puikendam lag ontvangt de graaf jaarlijks een bedrag,  “lijfhuur” genoemd. We komen die term ook tegen als in latere eeuwen percelen land onder die naam verkocht worden.

Het weiden van wat vee op de duin- en of veengronden door inwoners levert de graaf in deze rekening inkomsten op al lijken die vrij bescheiden. In dit vroeg 14e eeuwse jaarverslag komen we deze “ghersthuere” of grashuren voor het dorp Noordwijkerhout alleen als totaal bedrag tegen. Later in die eeuw worden deze bedragen uitgesplitst en op naam beschreven en vormen zo een rijke bron van informatie over de bewoners van de binnenduinen en dorpen. Er is zelfs een volledig overzicht van Noordwijkerhoutse inwoners te vinden in het verslagjaar 1358. Zie elders op deze website (zoekfunctie: typ 1358).

“noertigherhoute” genoemd in de ghershuere of grashuren

Het weiden van paarden, koeien en schapen zou in de eeuwen ervoor voorafgegaan zijn door varkens die in de bossen van de Haarlemmerhout hun kostje bij elkaar scharrelden. De omvang van de grashuren in 1316 is in vergelijking met latere perioden klein. Het levert de graaf in Noordwijk, het Langeveld en Noordwijkerhout bij elkaar maar zo’n tien pond op. Deze grashuren van de Graaffelijkheids Wildernisse zoals de duinen en bossen ook wel bekend stonden zal in de volgende eeuwen voor flinke problemen gaan zorgen. Door overbeweiding ontstaan zandverstuivingen op het binnenduin en de verpachting wordt soms voor onbepaalde tijd opgeschort.

De eerste Noordwijkerhouters.

Als vertrekpunt geeft deze oudste jaarrekening van de graaffelijkheidsdomeinen nog altijd niet meer dan een momentopname weer. Natuurlijk is de bewoning van de binnenduinen en het dorp Noordwijkerhout veel ouder en maakten de inwoners altijd al gebruik van de mogelijkheden die de natuur bood, voor zoverre dit toegestaan werd door de graven als eigenaren cq. machthebbers binnen het gebied. Maar de rekening schetst wel het kader, de verhoudingen waarbinnen de dorpelingen hun leven leidden. Komen we in de eerste rekening nog betrekkelijk weinig namen tegen van de gewone man of vrouw, in latere versies verschijnen soms hele lijsten. Gekoppeld aan nieuwe vormen van betalingen, zoals de koop van “windval”, af- of omgewaaid hout uit de bossen. Met elkaar bevestigen die de indruk dat de bewoning van ons dorp en regio een veel oudere geschiedenis moet hebben gehad. De kerk, het klooster en het kasteel werden dan ook niet zomaar ergens in de wildernis neer gezet in de dertiende eeuw. Van zowel de witte kerk als het kasteel wordt beweerd dat zij veel oudere voorgangers hebben gehad, bebouwing die tot wel vijf eeuwen eerder teruggaat. Daarvoor zijn slechts vage aanwijzingen in archieven te vinden. Maar de omvang van de bevolking in de veertiende eeuw is dusdanig groot dat die oudere bebouwing een logische conclusie is.

Uit 1316 dateren de eerste namen van bewoners van Noordwijkerhout en het Langeveld die percelen land van de graven gebruiken.

Gijsbrecht, Florens, Willem, Gerrit en Femeijnse zijn enkele namen van pachters van de graaf uit het Langeveld en “Ten Houte”. De eerst genoemde naam Ghisebrecht Aleijdszoon is waarschijnlijk de man die de pachterslijst heeft aangedragen. Mannen die weduwnaar waren werden nooit als dusdanig vermeld, maar bij weduwen was dat standaard. Vandaar tellen we in dit lijstje twee “wedue”. Alle gebruikers betalen minder dan een pond, meestal wat schellingen, bij een enkeling wordt de pacht uitgedrukt in “groten”. 1 pond = 20 schellingen =240 groten.

De rentmeesters van de Houtvester van de Hout leveren ons vanaf 1337 meer gedetailleerde overzichten van het gebruik van duinen, landerijen en bossen in en rond de Haarlemmerhout. Zij rapporteerden dan ook over het beheer van een veel kleiner gebied dan de Graaffelijkheidsrekeningen van de hier besproken rentmeester Engelbert en zijn opvolgers. Die “Hout”-rekeningen geven in combinatie met gegevens over het beleid van de houtvesters een completer beeld van het leven van de 14e eeuwse Noordwijkerhouters.

1337; rentmeester van de Houtvester van de Hout, Noordwijkerhouters (plm 37 namen)

Uit de jaarrekening Sijmon van Benthem, rentmeester van de Houtvester van de Hout, 1337.

Overzicht met pachters van de grashuren in Noirtigherhout (onderstreept). Het zou in dit geval zelfs gaan om achterstallige pachten. Bij het doornemen van dergelijke lijsten dringt de vraag zich dan ook op hoe de rentmeesters in Den Haag controle uitoefenden op de naleving van de afspraken en betalingen. Voor misbruik werden boetes uitgedeeld, maar veel vinden we er in de 14e eeuw niet in de archieven. Of zij zijn niet bewaard gebleven. Wellicht waren de bewoners veel gezags getrouwer dan we ons nu kunnen indenken en lieten zij het wel uit het hoofd om de rentmeesters op te lichten.

In een volgende aflevering meer binnenduingeschiedenis

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.