Dikke muren
De dikke muren van het Middeleeuwse kasteel de Boekhorst aan de Langevelderweg in Noordwijkerhout waren vanaf de uitvinding van het buskruit nutteloos. Als verdedigingswerk was het kasteel slechts zo’n honderdvijftig jaar functioneel. Daarna had het imposante bouwwerk alleen nog waarde als woning of buitenverblijf voor de eigenaren. Anna van Woerden van Vliet en haar man Andries van Bronckhorst zijn de laatste eigenaren die het kasteel als woning gebruikt hebben. Na de dood van Anna werd haar zwager Willem van Bronckhorst eigenaar maar hij verkoos de stad Gent boven een permanent verblijf in het gewest Holland. En zoals duidelijk wordt in de serie Boekhorstverhalen op deze website transformeerde het kasteel vanaf 1625 van veilige haven en fijne woonplek naar een ruïneuze klomp stenen met een hoog kostenplaatje voor de eigenaar. Hoewel het gebouw nog tot circa 1740 als woning was ingericht en bij bezoeken ook als dusdanig gebruikt werd kostte het gebouw vooral geld aan onderhoud. Meerdere Noordwijkerhouters hebben tot de afbraak als kastelein of beheerder bij de oude burcht gewoond. Het onderhoud werd door Willem van Bronckhorst en zijn opvolgers voor een deel terug verdiend met de verhuur van boerderij de Hooge Boekhorst op het kasteelterrein en de duinhoeve Kijkduin twee kilometer zuidelijker. Daarnaast had zijn familie inkomsten uit andere Hollandse goederen zoals de hofstede Rolland in Overveen maar de kern van het Bronckhorster familiebezit lag zuidelijker, in Zeeland en Vlaanderen.

De verpachting van de Hooge Boekhorst hebben de Vlaamse eigenaren nog tot 1834 aangehouden. Herman en Pieter Schreuder waren hun laatste pachters, betaalden 600 gulden per jaar. Leendert van den Burg werd dat jaar de nieuwe eigenaar. De afbraak van het kasteel was echter al bijna honderd jaar eerder ingezet en het eigendom van de heerlijkheid de Hooge en Laage Boekhorst met de restanten van de burcht werd in 1772 door de Vlaamse prinses De Rubempré aan de Leidse student Nicolaas de Stoppelaar overgedragen. Deze overdracht leidde tot een stevig conflict dat in deze serie verhalen over het kasteel in detail uiteen wordt gezet. Met de verkoop van de Boekhorst kwam voor de Vlaamse familie een einde aan het hoofdpijndossier dat het kasteel honderdvijftig jaar lang voor hen gevormd heeft. Tot dat dossier mogen we ook het beslag rekenen dat in het midden van de zeventiende eeuw op het kasteel gelegd werd. Schuldeisers van de familie Van Bourgondiën gebruikten de beslaglegging als drukmiddel, eisten betaling door de kleinzoon van Willem van Bronckhorst. Een op zich kleine gebeurtenis maar een mooie aanleiding om dieper in te gaan op de achtergrond van de eerste Vlaamse eigenaren. De kwestie levert nuttige details over hen. Het kasteel heeft slechts beperkte historische betekenis gehad en de lijst eigenaren is dan ook veel interessanter, eindigend met de familie Merode Westerlo(o), die gerekend wordt tot de bekendste en rijkste adellijke families van Vlaanderen.
Toen Willem van Bronckhorst en zijn vrouw Maria van Warlusel kort na elkaar overleden in Gent lieten zij in 1636 twee dochters na. Adriana Françoise en Maria Anna van Bronckhorst. Adriana is nooit getrouwd, maar Maria Anna was bij de dood van haar ouders al zo’n tien jaar echtgenote van Charles (Karel) van Bourgondiën, graaf van Wakken (Wacque/Wacke). En onder zijn voorouders vinden we één van de meest klinkende namen uit de Europese geschiedenis, namelijk die van Philips van Bourgondiën, beter bekend als Philips de Goede (1396-1467). Daarmee is de geschiedenis van het kleine onbeduidende kasteel in Noordwijkerhout verbonden met de man die volgens historici een belangrijke rol heeft gespeeld in de eenwording van West-Europa. Maar belangrijkheid is relatief en zeker deze familierelatie want Philips was als zovele van de machtige heersers uit de Middeleeuwen een notoire vreemdganger. In zijn geval praten we over een man die meerdere keren getrouwd is geweest maar ook achttien kinderen erkend heeft uit de buitenechtelijke relaties die hij onderhield met maar liefst dertig maîtresses! Uit de stamboom hieronder blijkt dat ook de tweede generatie, zoon Anthonie de grote bastaard van Bourgondiën, de liefde buiten het huwelijk zocht. In het overzicht is het buitenechtelijk gedrag van deze eerste twee generaties aangegeven met een hartje. Laten we met dit symbooltje maar aannemen dat er sprake was van liefde bij het verwekken van kinderen. Voor alle buiten het huwelijk geborenen werd overigens door deze familie een goede partner of maatschappelijke positie gezocht en men had in die tijd ook geen enkele moeite om openlijk te spreken over hen als zijnde “bastaards”.

De gegevens rond de oudste generaties zijn ontleend aan diverse genealogische websites, waarbij flinke verschillen geconstateerd zijn. Vanaf midden 16e eeuw worden bronnen betrouwbaarder.
Vanaf Philips de Goede is de vijfde generatie nakomelingen verbonden met de familie Van Bronckhorst. Charles of Karel van Bourgondiën (1579-1632) was heer van Wacken, baron van Bouchout en gouverneur van Zeeland. Zijn vader en grootvader waren vice-admiraal van Vlaanderen en gouverneur van Zeeland. Zij speelden een verdienstelijke rol in de Vlaamse geschiedenis en sneuvelden in de strijd voor de machthebbers die zij steunden. Kort voor het huwelijk van Charles met Maria Anna van Bronckhorst werd Wakken opgewaardeerd van heerlijkheid naar baronie en graafschap. Een beloning voor de verdiensten van de familie Van Bourgondiën. Graaf Charles trouwde Maria Anna van Bronckhorst in 1626. Hij was zo’n twintig jaar ouder dan zijn bruid. Kandidaten voor een huwelijk werden meestal in adellijke kringen gezocht en strategische belangen rond behoud of uitbreiding van bezit speelden daar een rol bij. Gezien het leeftijdsverschil zou ook dit huwelijk zo’n alliantie geweest kunnen zijn. Aan moederszijde komen we bij zowel Charles als Maria de familie Bonnières tegen, zij kenden dus gezamenlijke voorouders, zij het meerdere generaties terug.
Het huwelijk eindigt al na zes jaar met de vroege dood van Charles. Voor zover wij gegevens van hen hebben weten we dat het echtpaar meerdere kinderen kreeg waarvan alleen Willem Charles van Bourgondiën van een vol leven heeft mogen genieten. De andere kinderen stierven op jonge leeftijd. Ondanks fraaie titels en een lijst bezittingen komen Charles en Maria Anna niet over als een bijzonder rijk echtpaar. Niettemin laat een tekening van het kasteel Wacqen in de Flandria Illustrata een fraai landhuis zien met grote tuinen. Het weergegeven plaatje dateert uit de laatste jaren dat Maria Anna van Bronckhorst er als weduwe woonde. Zij is er waarschijnlijk rond het jaar van het maken van de tekening gestorven en het is haar zoon Willem Charles van Bourgondiën die onder de fraaie plaat als eigenaar vermeld staat.

Het kasteel van Wakken bleef tot 1707 eigendom van de familie Van Bourgondiën
Willem Charles van Bourgondën erfde deze woning in Wakken na de dood van zijn vader in 1632, maar was toen nog geen zeven jaar oud. Van moederszijde werd hij tien jaar later voor de helft eigenaar van kasteel en heerlijkheid de Boekhorst. Voor de helft, want de andere helft was in 1635 eigendom geworden van zijn tante Adriana Françoise van Bronckhorst. Het is dan ook zijn tante die in 1642 samen met haar neef Van Bronckhorst, heer van Outdorp het kasteelbezit in Noordwijkerhout inspecteert. Die neef fungeerde als haar voogd maar mogelijk ook als vertegenwoordiger van de jonge Willem Charles. Uit veel latere bron weten we dat Willem deel uitmaakte van het gezelschap dus hij heeft zijn kasteel in Noordwijkerhout in ieder geval gekend en uit andere bronnen weten we dat hij waarde hechtte aan het jachtrecht. Dus zal hij ook gejaagd hebben in de duinen en warande naast het kasteel. De jongeman had tot zijn volwassenheid medio 1650 een voogd, mevrouw Van Stoppelaere uit Gent. Zij speelt in het hier besproken proces een bescheiden rol. Nalatenschappen bevatten niet alleen bezittingen, soms erfde men ook lopende conflicten en nog maar net volwassen geworden krijgt Willem Charles van Bourgondiën in 1650 te maken met een kwestie over een geldbedrag dat toen al bijna veertig jaar de gemoederen van betrokken partijen bezig hield.
Het proces: onwil en uitstel tegen een achtergrond van oorlogsvoering
Om de processen bij het Hof van Holland te kunnen volgen is vaardigheid in het lezen van de oude teksten nodig. Dat geldt in de eerste plaats voor het technisch lezen van de oude handschriften waarvan de schrijvers niet allemaal cum laude geslaagd waren voor het diploma schoonschrijven! Maar ook het verklaren van woorden of juridische begrippen die wij in onze tijd niet meer kennen maakt het lezen lastig. Het doorgronden van de complexe kwesties die voor de rechters van het Hof gebracht werden vergt dan ook ervaring, veel vallen en opstaan. Waarbij het vooral belangrijk is om de relatie tussen de verschillende namen die genoemd worden goed in kaart te brengen. Kortom: wie is wie, wat is zijn of haar rol? In dit geval praten we over een proces dat pas 63 jaar na het betwisten van een achterstallige betaling tot een definitieve uitspraak komt, er zijn vier generaties mee gemoeid!
De strijdende partijen mogen tijdens het proces ieder in detail hun verhaal doen, eerst de eisende partij, daarna de verdedigende. De lezer moet de nuances tussen beide presentaties van feiten maar zien te vinden. Daarna mogen partijen nog op elkaars versie reageren en tenslotte doen de rechters uitspraak. In het hier besproken proces vergt de presentatie van feiten door partijen maar liefst 35 bladzijden tekst maar de uitspraak van de rechters slechts een halve. Dit laatste lijkt een indicatie dat de rechters de kwestie niet al te ingewikkeld vonden. Is dat wel het geval dan werden de overwegingen van de rechtbank ruimer uiteen gezet alvorens veroordeling volgde. Twee van de rechters zullen het kasteel de Boekhorst vast en zeker gekend hebben. Adriaen Pauw, heer van Heemstede had eigendom in het Langeveld en Willem van der Goes was eigenaar van de Boekhorstenburg in Voorhout. Zij vormden met vier anderen het team rechters in deze zaak.
Dit conflict is eerst bij lokale rechtbanken uitgevochten en in 1620 en 1673 voor het Hof van Holland gebracht. Voor het goede begrip is het van belang te realiseren dat deze kwestie in het midden van de 80-jarige oorlog speelde. Bezittingen van Vlaamse eigenaren in Holland en Zeeland waren aanvankelijk door de opstandige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geconfisqueerd maar na 1600 weer terug gegeven. Juridisch leverde dit blijkbaar lang een complexe situatie op want uit dit proces valt op te maken dat de vrede van Műnster in 1648 klaarblijkelijk de weg vrijmaakte voor afhandeling van lopende conflicten. Zoals bijvoorbeeld het waardeloos worden van bezit door de oorlog geleid in dit conflict genoemd wordt. Hier gaat het om onder water gelopen of bewust onder water gezet polderland. Het opnieuw bedijken was kostbaar en wie moest daar dan voor gaan betalen.
Zoals in de meeste zaken bij het Hof van Holland draait het in deze kwestie om geld. Rond 1580 zou Anthonius (de vierde) Van Bourgondiën 180 Vlaamse ponden geleend hebben bij de families Baerlant/Dirckse. De schuldbrief die jaarlijks vijf procent rente gaf is daarna nog verhandeld, niet ongewoon in die tijd. Anthonius van Bourgondiën overlijdt in 1601 en negen jaar later blijkt dat de rente van “negen pond Vlaams” niet meer betaald werd door Anne Bonnières, de weduwe van Anthonius en haar zoon Charles. Hierop wordt door de rechthebbenden van de schuldbrief een eerste proces gestart bij het gerecht van Goes. Intussen had Cornelis van Ossewaerde zich in 1611 borg gesteld voor het schuldbedrag en de verdere betaling van de rente door de weduwe Van Bourgondiën en haar zoon. Deze borgstelling zou echter onder de voorwaarde gebeurd zijn dat als Cornelis aangesproken werd voor nieuwe achterstallige rente hij daarvoor “indemniteit” zou genieten. Met andere woorden, de familie Van Bourgondiën zou hem als “beschadigde borg” vroeg of laat moeten compenseren voor de bedragen die hij aan rente uit moest betalen aan de schuldeisers. Op de dag van de borgstelling zou deze akte van indemniteit door Charles “onder sijn adellijcke hant ende gewoonlijcke signatuijre” afgegeven zijn aan de familie Cornelis van Ossewaerde. Borgstellingen en indemniteitsakten waren niet ongewoon als er genoeg vertrouwen was tussen de schuldenaar en de persoon of personen die zich borg hadden gesteld. Vaak werd onroerend goed als onderpand door de schuldenaar aangeboden. Dat gebeurt in dit geval ook.
In 1620 blijkt bij een eerste behandeling door het Hof van Holland in Den Haag dat de familie Van Ossewaerde de rente van de elf voorafgaande jaren heeft moeten betalen aan de schuldeisers en daarvoor niet waren gecompenseerd door de weduwe Anne Van Bourgondiën-Bonnières en haar zoon Charles. Die meenden immers volgens de uitspraak van het gerecht in Goes vrijgesteld te zijn van betaling van rente. Het restte de familie Van Ossewaerde dus niet anders dan de familie Van Bourgondiën voor het Hof te dagen en compensatie te eisen. Het Hof ziet de fout van het gerecht van Goes in en herstelt de situatie. Gedaagde Charles van Bourgondiën heeft daarop“…belooft des selven Cornelis van Ossewaerde te sullen indemneren, costeloos en schadeloos te houden onder verbant van sijn persoon en goederen, jegenwoordig ende toecomende.”
Een schoonzoon en jurist uit de familie Van Ossewaerde legt vervolgens een rekening van 11 jaar rente plus 13 pond aan bijkomende kosten op tafel. De weduwe Van Bourgondiën stelt een jaar later als onderpand voor de betaling van het geclaimde bedrag meerdere percelen poldergrond rond het dorp Sluis ter beschikking. De waarde van die percelen en achterstallige pachten zou de claim zelfs ruim compenseren. Althans, die overdracht zou de weduwe gedaan hebben volgens de familie Van Ossewaerde. Die komt echter van een oude kermis thuis wat deze vermeende onroerend goed overdracht bij het dorpsbestuur van Sluis betreft. Als zij onderzoek doet naar de toestand van de landerijen omdat die door de krijgshandelingen tijdens de 80-jarige oorlog mogelijk schade hadden ondervonden blijkt dat er landerijen aan anderen verkocht zijn of dat deze onder water stonden. Inkomsten trekken uit deze landerijen is dus een illusie terwijl zij nog altijd niet van de borgstelling verlost waren en door de schuldeiser aangesproken bleven op betaling van rente. Die bedraagt in een andere munteenheid uitgedrukt ruim 7 pond per jaar.
Tot het jaar 1649 blijft deze situatie bestaan, waarom er zoveel jaren verstrijken alvorens de erfgenamen Van Ossewaerde opnieuw proberen hun recht te halen bij het Hof van Holland wordt helaas uit de procesbeschrijving bijna vijfentwintig jaar later niet duidelijk. De Vrede van Műnster, dat een einde maakte aan de oorlog met Spanje wordt als factor genoemd. Vele Vlaamse families hadden niet alleen bezit in de Zuidelijke Nederlanden dat nog door Spanje werd bestuurd maar ook in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. Waarschijnlijk bracht de vrede met zich mee dat aanspraken uit Vlaanderen op bezit in Holland en Zeeland met succes bij het Hof in Den Haag konden worden aangekaart.
Maar Charles van Bourgogne was al in 1632 overleden, net als zijn moeder de weduwe Bonnières. En zijn weduwe Maria Anna van Bronkhorst sterft een kleine tien jaar na hem. Hun enige zoon Willem Charles van Bourgondiën heeft voogden aangewezen gekregen waaronder Vrouwe Stoppelaer uit Gent. Als de delegatie Van Ossewaerde de jonge Willem Charles bezoekt in Brugge zouden de bezoekers “heel froide (koud) ende met bedeckte schotels onthaelt ende bejegent” geweest zijn. Waarbij de term bedekte schotels waarschijnlijk inhield dat hen de gewoonlijke gastvrije maaltijd onthouden was. Willem van Bourgondiën zou door hun zaak “in ’t hondertduijsentde deel deel niet geraeckt” zijn. Lees, hij legde de kwestie naast zich neer. De delegatie hoopt bij zijn voogd Vrouwe Stoppelaer in Gent meer te bereiken maar daar waren zij nog “slegter ontvangen en bejegent…want haer edele vrouwe hadde haer gehouden als off sij het te Keulen hadde hooren donderen”. (Er zijn vier voor ons bekende spreekwoorden in de procesbeschrijving). Vrouwe Stoppelaer eist kopie van de stukken waarop de delegatie Van Ossewaerde haar claim baseerde en wil veertig dagen bedenktijd om advies in te kunnen winnen. Dat wordt terug gebracht tot veertien dagen omdat de jurist vanVan Ossewaerde niet zolang in een herberg in de stad Gent kan verblijven. Vrouwe van Stoppelaer neemt echter haar tijd waarna zij de jurist “gesonden hadde van Pontius tot Pilatus soo men seijt”. Pilatus is in dit geval de heer van Outdorp in Utrecht. Hiermee wordt Willem Lambertszoon van Bronckhorst bedoeld, hij is medevoogd van Willem Charles van Bourgondiën van moederszijde. Zo konden de voogden van zowel vaders- als moederszijde meebeslissen hoe te handelen richting de familie Van Ossewaerde. Maar ook deze voogd valt in eerste instantie niet te overtuigen waarop de familie Van Ossewaerde “geen ijser meer met handen connende breecken” afdruipt. Zij blijven per brief in contact met voogd Willem Lambertszoon, die volgens hen in de briefwisseling hun claim niet “gecontradiceert” (tegengesproken) had, maar de zaak toch op de lange baan schuift.
Een overleg tussen partijen en hun juristen in het neutrale Den Haag levert alleen maar herhaling van zetten en verschillende zienswijzen op over de schuld van totaal 39 (10+29) jaar achtergebleven compensatie van ruim 7 pond per jaar. Waarop voogd Van Bronckhorst het overleg afgebroken had onder de mededeling dat hij met de andere voogden moest overleggen. De familie Van Ossewaerde wacht vervolgens het volwassen worden van Willem Charles van Bourgondiën af, zodat zij van de voogden verlost zijn. Zij sturen Willem “int hoff van Wacken” een uitgebreid dossier over de rentekwestie en haar juridische historie met het verzoek hun claim als beschadigde borgen van zijn grootvaders schuld te erkennen. Het verzoek wordt gevolgd door een overleg, dat weer niets oplevert. Omdat Willem in Wakken, Vlaanderen woont kan hij niet gedaagd worden voor het Hof van Holland. De familie Van Ossewaerde weet echter dat hij onroerend goed in Zeeland en Holland bezit en hoopt door beslag te leggen op die goederen alsnog hun zaak aanhangig te kunnen maken bij dat Hof van Holland. Opnieuw, na eerdere behandeling in 1620.
Zij geven een deurwaarder opdracht beslag te laten leggen op “het huijs te Brouckhorst en landen, gevolgen en aancleven van dien onder de jurisdictie van Noortwijck off Noortwijckerhout gelegen, met vier stucken lants daer aen gelegen, met noch seecker ambagt gelegen inde Kage, genaemt de lage Brouckhorst”. (Het foutje in de naam Brouckhorst was in die tijd geen probleem, nu zou het een vormfout opleveren). Omdat dit leengoederen betrof , de Hooge en Laage Boekhorst was een hoge heerlijkheid, zou dit leengoed in handen van de overheid moeten worden gemeld en gesteld, in dit geval aan de leenmannen of rentmeester van de Graaffelijkheid van Holland. Complicerende factor is echter dat Willem Charles van Bourgondiën slechts voor de helft eigenaar is van de leengoederen. De andere helft is van zijn tante Adriana Françoise van Bronckhorst van Vliet in Gent, erfgename van haar vader Willem van Bronckhorst.
Alle betrokken partijen worden op de hoogte gesteld van het beslag en op 28 november 1656 wordt dit, zoals de wet vereist, ook aan de wereld ( nou ja wereld…) bekend gemaakt door een plakkaat op de pui van het stadhuis van Vlissingen. Een kopie daarvan wordt door een “geswoore boode” in Wakken afgeleverd. Na alle plichtplegingen herhaalt de familie haar eis tot betaling van de oorspronkelijke eis van 112 ponden uit 1920 plus de 29 jaar rente die daarna ook door hen als beschadigde borg zijn betaald. Daarmee houden zij bij in gebreke blijven van betaling het onroerend goed in Noordwijkerhout voor “executabel”, claimen dus het recht het kasteel met landerijen per openbare veiling te mogen verkopen, of in ieder geval de helft van dit leengoed. Kasteel en heerlijkheid de Boekhorst zouden dus na 1656 een heel andere eigenaar gehad kunnen hebben. Maar zover komt het niet.
Pas zeventien jaar nadat het beslag was gelegd maakt het Hof van Holland een einde aan de kwestie, die met de blik van onze tijd toch veel weg had van een klucht. De familie Van Bourgondiën beweert dat in de meer dan 50 jaar sinds het eerste proces uit 1620 er nooit een serieuze poging is geweest van de zijde van de erfgenamen Van Ossewaerde om hun claim hard te maken rond compensatie van rente op basis van een vermeende indemniteitsovereenkomst uit 1611. Dat zou ook blijken uit de overdracht van polderland dat door de weduwe Van Bourgondiën-Bonnières als compensatie was aangeboden in 1620. In de overdrachtsdocumenten zou niet vermeld zijn dat daarmee de indemniteit van de beschadigde borg erkend werd. Het wordt in het proces beschreven als zou die specifieke erkenning“…door die haestigheijt int copieren overgeslagen off in de pen gebleven sijn…”. En de overdracht zou later ook geheel ingetrokken zijn. Uit een jaarrekening van de weduwe Bonnières uit 1616 worden allerlei betalingen door haar aan de familie Van Ossewaerde tijdens het proces te voorschijn getoverd, hetgeen aantoonde dat aan de schuldeisen voldaan was. Deze feiten die de verdediging in dit proces aandraagt zijn volkomen nieuw, werden in eerdere ontmoetingen en overleg niet besproken. En de verdedigende partij is volgens het proces Willem Charles van Bourgondiën. Dat is opmerkelijk en werkt ook verwarrend, want Willem was zes jaar eerder overleden. Dus het moet zijn zoon Charles zijn namens wie bij het Hof wordt geprocedeerd.

Het is moeilijk om een oordeel te kunnen vellen over de beschrijving en argumentatie van beide partijen in dit proces bij het Hof van Holland in 1673. Wie liegt, wie is eerlijk, wie traineert de zaak, wat zijn de echte feiten? Duidelijk is dat de 80-jarige oorlog ook hier gevolgen had, voor de ene partij meer dan voor de andere. Fysieke afstand speelde een rol waardoor elkaar ontmoeten veel tijd kostte. Juristen kostten veel geld, net als het bezoeken van de tegenpartij. Het lijkt alsof hier van die kostenposten bewust gebruik wordt gemaakt om tijd te rekken. Zoals in het geval van de voogd Vrouwe van Stoppelaere die veertig dagen bedenktijd vraagt om advies in te kunnen winnen, wetende dat haar gesprekspartner in een herberg verblijft en het hem dik geld kost om daar al die tijd te wachten. Waarom de familie Van Ossewaerde niet haar verlies neemt en de schuldbrief aflost zodat zij geen rente meer hoeven te betalen blijft onduidelijk. Wie zich borg stelde wist dat men daarvoor aangesproken kan worden. Vonden zij principieel dat de familie Van Bourgondiën de beloofde indemniteit moest nakomen en hen als beschadigde borgen moest compenseren. Of was men op gegeven moment al het punt gepasseerd dat niet verder procederen als een groter verlies werd beschouwd. Al met al was dit proces dat in totaal 63 jaar beslaat vanaf 1610 een dure hobby voor deze familie. Maar we missen waarschijnlijk net dat stukje informatie om een goed oordeel te kunnen vellen over de houding van de twee partijen.
Waarde van dit proces
De waarde van dit proces zit voor ons dan ook niet zozeer in het oordeel van het Hof van Holland maar meer in de informatie over de hoofdrolspelers naast de gevolgen die de beslaglegging mogelijk gehad kan hebben voor het lijstje eigenaren van kasteel en heerlijkheid de Hooge en Laage Boekhorst. In 1667 overleed Willem Charles van Bourgondiën, een jaar later gevolgd door zijn tante Adriana Françoise van Bronckhorst. Zij waren ieder voor de helft eigenaar van kasteel en heerlijkheid de Boekhorst. Adriana had geen kinderen en Willem slechts één zoon, Charles François van Bourgondiën. Deze jongeman is ten tijde van het proces zo’n 13 of 14 jaar oud. Zijn moeder Anna Scholastica van den Tymple en zijn verre neef Lambert Willemszoon van Bronckhorst, heer van Outdorp, zijn voogden over de jongeman. Lambert staat in de leenregisters voor kasteel en heerlijkheid de Boekhorst vermeld als eigenaar voor de helft van dit leengoed. Hij is daarin opvolger van Adriana Françoise van Bronckhorst die in 1668 overlijdt en zijn familie heeft mogelijk aanspraken gemaakt op een deel van haar nalatenschap, waaronder ook het kasteel en heerlijkheid. Adriana had haar neefje Charles tot haar enig erfgenaam benoemd. Maar het is goed mogelijk dat het feit dat er in 1656 beslag was gelegd op het kasteel en heerlijkheid meegespeeld heeft bij de beslissing van de erfgenamen van Adriana om haar helft op naam te stellen van haar verre neef Lambert. Immers, zolang het leengoed in twee helften verdeeld was kon het moeilijk door de familie Van Ossewaerde verkocht worden. Deze uitleg van de feiten is moeilijk verder te bewijzen, de leenregisters geven geen achtergrond informatie. Na de uitspraak van Het Hof van Holland in 1673, dus vijf jaar na de dood van Adriana Françoise valt dit argument voor het aanhouden van de splitsing in helften weg. En pas in 1707 zijn na de dood van Charles François van Bourgondiën de beide helften samengevoegd. Zijn moeder, Anna Scholastica van den Tymple, met wie Charles grote ruzies uitvocht bij het gerecht over familiebezit, wordt eigenaresse van beide helften. En hoewel de aanzienlijke rijke Anna Scholastica ook verwant is aan de Bronckhorstfamilie zullen zij en haar nog rijkere opvolgers grote afstand tot de Groote en Laage Boekhorst gevoeld hebben. Het kasteel in Noordwijkerhout met de voor hen relatief geringe waarde ging vanaf dat jaar 1707 dan ook een nieuwe fase in.
September 2025 Jan Duivenvoorden.