Je bekijkt nu Boerderij Sprockelenburg (Sprockenburg)

Boerderij Sprockelenburg (Sprockenburg)

In zijn jonge jaren heeft uw onderzoeker menige rit naar het bollenland van zijn vader afgelegd dat gelegen was ten westen van het Bavoterrein in Noordwijkerhout. Daarbij telkens de oude boerderijlocatie Sprockelenburg passerend, niet vermoedend dat daar honderd jaar geschiedenis van zijn voorouders lag, van zowel vaders- als moederszijde. Nu, zovele jaren later kunnen we deze mensen een klein beetje eren door iets over hun leven te vertellen. Net als over het zware leven dat de lang vergeten Geertje Jansdochter rond het jaar 1600 moet hebben gekend in deze woning op de grens van duin en veen.

Tot de oudste boerderijnamen in Noordwijkerhout mogen we Sprockelenburg of Sprockenburg zeker rekenen. Het is ook een toponiem, een familienaam die verwijst naar een geografisch begrip of locatie. En hoewel zeer oud en lokaal ontstaan zijn er volgens het Meertensinstituut nog altijd enkele tientallen moderne dragers van deze achternaam. Boerderij Sprockelenburg staat ingetekend op een kaart van de heerlijkheid de Hooge Boekhorst uit 1587 (boven dit verhaal), maar er is een oudere vermelding verwijzend naar het jaar 1469. Vijf jaar daarvoor was Jan van de Boekhorst heer van de Hooge en Laage Boekhorst geworden. Zijn heerlijkheid was een leen van het grafelijk hof in Den Haag. Lenen werden oorspronkelijk toegekend door de graven van Holland aan onderdanen die diensten hadden verricht of zich onderscheiden hadden in oorlogstijd. Maar deze voorwaarde verwaterde met de tijd en zo konden ook gewone burgers leenman of leenvrouw worden. Daarvoor moest men wel “hulde brengen” aan de leenheer. Men betaalde dan een prijs die meer symbolisch lijkt dan dat dit werkelijk inkomsten opleverde voor het gewestelijk bestuur.

Jan van de Boekhorst, heer van Noordwijkerhout en van de Boekhorst had een zoon Floris maar die was in 1469 nog te jong om de heerlijkheid en andere bezittingen van zijn vader over te nemen toen Jan zijn einde voelde naderen. Waarschijnlijk mede om het belang van zijn echtgenote veilig te stellen besluit Jan de heerlijkheidsvoordelen en onroerend goed te verpachten aan zijn zwager Jan van Noortwijk, voor 40 pond per jaar en levering van 100 konijnen uit de duinen rond het kasteel. Betaling in natura was voor onze voorouders heel gewoon en van hoog tot laag was men gek op konijnenbout. Zwager Jan van Noortwijk wordt ondanks het levenslange contract geen eigenaar van de heerlijkheid en het kasteel met bijbehorende gebouwen maar slechts gebruiker. Twee jaar later krijgt de nog altijd minderjarige Floris de heerlijkheid alsnog formeel op naam en wordt daarin bijgestaan door een andere oom, Willem van de Boekhorst.

Roelof, een halfbroer van Floris, beter bekend staande als Roelof Janszoon de bastaard van Boekhorst heeft volgens een 18e eeuwse kopie uit de erfenis van zijn overleden vader ook onroerend goed ontvangen, waarvan een deel tot het oorspronkelijke leen van Jan zou hebben behoord. Roelof ontvangt in 1469: “…de hofstede van Sprockelenburg, staande in den ambagte van Noordwijkerhout met een half morgen broeklands, luttel min off meer, leggende agter aan ’t huijs, strekkende aan de zuidweszijde Dirk van Delft met Adrichem van den Ceel (etc…) met een deel geestland omtrent drie morgen…”. In feite is hier sprake van een afsplitsing van het oorspronkelijke leen de Boekhorst, waarbij dit deel bekend zal blijven als leen van de huize van de Boekhorst.

Hoewel het kopiedocument uit de 18e eeuw de naam Sprockelenburg vermeldt voor de hofstede is die naam niet terug te vinden in beschrijvingen in de grafelijke leenregisters. Wellicht heeft de opsteller van de kopie gemeend de naam te moeten gebruiken om aan te duiden van welke hofstede hier nu precies sprake was, hij schrijft dit alles immers pas drie eeuwen later op. Feit is dat alleen de genoemde drie morgen geestland ten westen van de boerderij terugkeert in het rijtje met opvolgers van dit leen. In 1713 wordt dit perceel geestland onderdeel van het bezit van boer Cornelis Janszoon van der Speck die aan het einde van de Langevelderweg woonde, zijn hulde aan de leenheer bestaat uit “een stoop Rinse wijn”. Zie voor Cornelis op deze website “De boerderij van Jan van Joppe”.

Hoe dan ook, we kunnen met een klein voorbehoud stellen dat de boerenlocatie Sprockelenburg al in het midden van de vijftiende eeuw bestond en waarschijnlijk nog veel ouder was. Maar in tegenstelling tot veel Noordwijkerhoutse boerderijen kunnen we bij het opsporen van de oudste bewoners dit keer niet putten uit het omvangrijke archief van het klooster Leeuwenhorst, dat ons vanaf begin 15e eeuw namen levert van pachters van boerderijen of landerijen van de nonnen aan de Leeweg. Het klooster had tussen de Duindamse weg (Schulpweg) en het Langeveld nauwelijks bezit liggen, terwijl de abdij van Egmond daar juist veel weilanden en akkers had. Maar dat abdijarchief is als bron veel minder bruikbaar. We beginnen daarom de onderstaande lijst met bewezen bewoners en eigenaren van Sprockelenburg vanaf circa 1515. De eerste familie draagt niet geheel toevallig de achternaam Sprockenburg. Als eigenaar worden in de tabel alleen de personen genoemd op wiens naam het boerenbezit stond. Bij huwelijken bleven bezittingen meestal op naam staan van degene die dit ingebracht had bij de verbintenis maar voor vrouwen geldt dat zij niet altijd genoemd worden, maar wel de naam van hun echtgenoot, ook als hij geen eigenaar was.

VanafEigenaarBewoners
1515 (min)Jacob Janszoon Sprockenburg Jan Jacobszoon (circa 1542)Jacob Janszoon Sprockenburg met zijn zoon Jan Jacobszoon Sprockenburg; echtgenotes onbekend
Na 1561Sijmon Hendricksz SwaenSijmon Hendricksz Swaen met Alijdt Corssendochter (1e echtgenote)
1577Sijmon Hendricksz SwaenSijmon Hendricksz Swaen met Geertje Jansdr (2e)
1610Huibert Sijmonsz SwaenHuijbert met zijn moeder Geertje Jansdochter
1614Andries van BronckhorstClaes Adriaenszoon den Boer alias Zeestraten en Trijntje Cornelisdochter
1620Anna van Woerden van Vliet weduwe Van Bronckhorst *Claes Adriaenszoon den Boer alias Zeestraten en Trijntje Cornelisdochter
1624Willem van Bronckhorst * (Maria van Warlusel dec 1635)Claes Adriaenszoon den Boer alias Zeestraten en Trijntje Cornelisdochter
1635Adriana Françoise en Maria van Bronckhorst (dochters Willem)1640-1655: weduwe Trijntje Cornelisdochter Daarna waarschijnlijk korte tijd Grietje Jansdochter, weduwe van Cornelis Janszn Verdel
1668Charles François van Bourgondiën ** (neef Adriana)Jan Jacobszoon Verdel en Annetje Oostdam.
1707Maria Anna Scholastica van den Tymple ** (moeder Charles)Jan Jacobszoon Verdel als weduwnaar tot circa 1711. Daarna zijn schoonzoon Hendrick Janszoon van Dam met Marijtje Jansdochter Verdel
1719 circaSchelto Willem van Bronckhorst **Hendrik Jansz van Dam en Marijtje Jansdochter Verdel
1727Maria Theresia van der Laan; nichtje en erfgename van Schelto Willem van BronckhorstCelia Houttuijn-van de Rotte voor twee jaar Pieter Claaszoon van der Hans en Neeltje Huibertsdochter van der Zwil (Swil) vanaf 1729
1764Jan Stippens tot 1770, daarna Helena Brummelkamp (nichtje)Neeltje Huibertsdochter van der Zwil, weduwe Pieter van der Hans met haar kinderen tot 1790
1782 1790Jilles Rioties, Heemstede Jacob van KampenNeeltje Huibertsdochter van der Zwil tot 1785, tot 1790 erven Van der Hans-Zwil; vervolgens Jacob van Kampen met Cornelia van Velzen
1799Gerrit van den BergGerrit Hendrikszoon van den Berg en Neeltje Willemsdochter van der Holst
1812Johannes Petrus Kuenen; notaris in HaarlemGerrit Hendrikszoon van den Berg en Neeltje van der Holst; vanaf 1817 weduwe Neeltje; vanaf 1818 Neeltje met tweede echtgenoot Willem van Noort
1829Neeltje van der Holst en Willem van Noort (samen gekocht)Neeltje van der Holst en Willem van Noort
1838Willem van NoortWillem van Noort en 2e echtgenote Johanna van Bakel
1859Cornelis van SchaagenCornelis van Schaagen en Petronella Verdegaal Wonen tot 1870 op de boerderij
1868Jacob VerdegaalJacob Verdegaal en Anna Warmerdam
1870Anna WarmerdamWeduwe Anna Warmerdam met haar kinderen
1881Simon Verdegaal; alleen de woning met ruim 3 hectareJan van den Berg, Gerrit van der Klauw en Leendert van Noort; opsplitsing percelen
1898 circaSimon Verdegaal tot 1904; daarna Jacob en Jan VerdegaalGeen boerderijfunctie meer; bloemen/bollen teelt Afbraak en nieuw/verbouw  
   
*   **Mogelijk was dit al Willem van Bronckhorst Vermoedelijke erfopvolgingEr is geen erfenisverdeling van Andries van Bronchorst bekend na zijn dood in 1620

Gezin Jacob Janszoon Sprockenburg eigenaren en bewoners in de periode 1515-1562

Jacob Janszoon Sprockenburg is de eerste bewezen bewoner van de onderzochte boerderij. Hij woont er al rond 1514 want we komen hem in dat jaar tegen in de boeken van de rentmeester van de Wildernisse en hij wordt daarin met zijn achternaam Sprockenburg genoemd. Jacob pacht een stukje duin om daar enkele van zijn dieren te laten grazen, de zogenaamde “grashuur”. De pachtregisters zijn een betrouwbare bron voor het dateren van de levensperiode van een persoon. De conclusie na enkele vondsten luidt dat Jacob nog ruim voor het jaar 1500 geboren is en misschien was zijn vader een zekere Jan, die in de eerste grashuurregistraties van de 16e eeuw voorkomt, maar helaas niet met een achternaam.

Ook in de jaren na 1514 komen we Jacob Janszoon Sprockenburg regelmatig tegen als pachter van duinperceeltjes. Wanneer de overgang van het boerenbedrijf van vader Jacob op zijn zoon Jan precies heeft plaatsgevonden weten we niet. Maar volgens de Morgenboeken van het Hoogheemraadschap heeft die zoon Jan in 1542 ruim 14 morgen land in gebruik, alles liggend in Noordwijkerhout. Hij wordt eigenaar genoemd van dat land en zijn woning maar er rust wel erfpacht op dit bezit. In 1553 geeft de zogenaamde Tiende Penning een bevestiging van zijn eigenaarschap van de woning en de landerijen. Het boerenbedrijf heeft Jan Jacobszoon uit weten te breiden tot ruim 26 morgen of 22 hectare. De Tiendebelasting wordt berekend over de getaxeerde (ver)huurwaarde van zijn bezit. Die bedraagt dat jaar 45 pond waarover Jacob dan 10% belasting betaald, dus 4 ½ pond; het pond is de voorloper van de gulden. Ook in 1561 wordt Jan nog genoemd als belastingplichtige voor de Tiende Penning, zijn bedrijf lijkt dat jaar wat gekrompen te zijn. Wanneer hij de boerderij precies verlaten heeft is helaas niet gevonden maar de familie Sprockenburg heeft er in ieder geval zo’n vijftig jaar gewoond.

Familie Swaen eigenaren en bewoners circa 1562-1614

In welk jaar Sijmon Hendrickszoon Swaen eigenaar en bewoner van boerderij Sprockelenburg is geworden kon tijdens dit onderzoek niet worden achterhaald. Bronnen vertonen hiaten in de tweede helft van de zestiende eeuw. Maar dit moet in ieder geval zijn gebeurd tussen 1561 en 1577. Sijmon is een zoon van Hendrick Sijmonszoon Swaen die een boerderij had aan de Zilkerduinweg, nabij de kruising met de Hoogduinweg, later Bouwlust genoemd. Sijmon is twee keer getrouwd, het eerste huwelijk met Alijdt Corssendochter eindigt door haar vroege overlijden, Sijmon heeft drie kinderen uit dit huwelijk. Van zijn tweede huwelijk met weduwe Geertje Jansdochter zijn meerdere documenten bewaard gebleven waardoor we een inkijkje krijgen in het leven van twee mensen die op elkaar aangewezen waren na het verlies van hun eerste partner.

Geertje Jansdochter, het leven van een 16e eeuwse weduwe

Rond 1565 trouwt Geertje met Adriaen Sijmonszoon van Alckemade, geboren aan het Westeinde in Noordwijkerhout. Adriaen heeft een jaar eerder een perceel weiland aan het Noordwijkse duin gekocht en mogelijk daarop een huis laten bouwen. Dit perceel, de Duinweide, ligt ten westen van boerderij Sprockelenburg, tegen het duin. Het echtpaar krijgt twee dochters, Jaepje en de “innocente” Maritje. Dat innocent kunnen we uitleggen als geestelijk gehandicapt. Het jonge gezin staat aan de vooravond van de Troubelen, de periode van het beleg van de Hollandse steden door Spaanse troepen tijdens de 80-jarige oorlog. In de zomer van 1572 heeft Adriaen van het klooster in Egmond het recht kunnen kopen op tien procent van de opbrengst van een perceel in het Langeveld waar dit klooster veel grond in eigendom had. Maar als de Spaanse troepen oprukken naar Alkmaar en Haarlem wordt de arme Adriaen “…door de Spaensche soldaten en ruijteren ontvoert en benomen niet alleen sijn eijgen voerpilers (voeropslag, maar ook) alle sijne have en goederen als van beeste en huijsraet, achterlaetende twee schamele weeskinderen waer off eene stom en innocent is…”

Adriaen keert niet meer terug en Geertje staat er alleen voor met twee dochters waarvan één waarschijnlijk zwaar gehandicapt, zij wordt hier immers “stom en innocent” genoemd. Geertje heeft niets meer en het klooster in Egmond wil alsnog het Tiendegeld zien, een kwestie die haar nog jaren zal achtervolgen. Buren en familie helpen door te verklaren bij de notaris dat Geertje toch nog wat geld voor het klooster afgedragen had aan de pastoor van Noordwijk die ondergedoken zat in het Langeveld omdat roomse geestelijken werden vervolgd. Die buren en familie en met name haar zwager Huijbert Sijmonszoon van Alckemade, die als voogd over haar kinderen aangesteld was zullen haar dan ook in de eerste jaren na het verlies van haar man bijgestaan hebben. In 1577 volgt een nieuwe kans op geluk voor weduwe Geertje en haar dochters.

Op 12 juni van dat jaar maakt Geertje samen met weduwnaar Sijmon Hendrickszoon Swaen huwelijkse voorwaarden op met haar zwager Huijbert als getuige. Het document bevat enkele bijzondere passages. Zij verklaren: “…dat zij met malckanderen rijpelick ende eendragtelicken overgecomen ende veraccordeert waeren in wettige huwelicke staet (te treden)…ende zij malcanderen trouden ende dat in manieren ende onder zulcke huwelicke voorwaerden als hier naer volgende ende gespecificeert staen…”. Sijmon stelt 500 gulden in het huwelijk in te kunnen brengen in de vorm van een rentegevende lening terwijl Geertje alleen haar wollen en linnen kleding op kan geven plus haar huisraad en meubelen. Mocht één van beide overlijden dan dienen erfgenamen dat deel te ontvangen dat door de overledene in de gemeenschap was ingebracht. Overlijdt Sijmon eerder dan Geertje dan zullen zijn drie kinderen uit zijn eerste huwelijk, Huijbert, Guurtje en Maritje zijn inbreng van 500 gulden ontvangen. Mocht Geertje eerder overlijden dan haar man dan zal Sijmon alleen verplicht zijn haar twee kinderen Jaepje en Maritje uit haar eerste huwelijk ieder drie gulden te betalen. Waaruit we af mogen leiden dat de inbreng van Geertje in het huwelijk op niet meer dan zes gulden is getaxeerd. Het lijken voor ons nogal scheve verhoudingen tussen de twee trouwlustigen maar voogd Huijbert van Alckemade gaat akkoord met deze regeling.

Sijmon en Geertje krijgen samen drie zonen: Anthonis, Adriaen en Huijbert. Het samengestelde gezin met daarin twee Huiberts en twee Maritjes bestaat zodoende uit acht kinderen. Maar nog voor hun eerste zoon Anthonis geboren wordt volgt een jaar na het sluiten van het huwelijk een opmerkelijke stap van Sijmon. Hij laat bij een notaris een verklaring opnemen van de veertigjarige Neeltje Jansdochter, vroedvrouw van Noordwijkerhout. Neeltje stelt op een dag spontaan bij Sijmon en Geertje op bezoek te zijn gegaan “om eens te drincken sonder van iemandt daer toe gemoeijt te sijn”. Dat Sijmon haar tien dagen eerder gesproken had over een ruzie die hij met Geertje gehad had werpt vragen op rond de specifiek vermelde spontaniteit van het bezoek. Geertje zou tijdens dat bezoek geklaagd hebben bij de vroedvrouw over de pijn in haar rug die zij zes of zeven weken lang gehad had, even verdwenen was maar haar opnieuw parten speelde. Bij een tweede bezoek waarbij de vroedvrouw opnieuw stelt dat ook dit een spontane actie geweest was en niemand haar daartoe had aangezet heeft zij geconcludeerd dat de pijn van Geertje niet terug te voeren was op een zwangerschap. De notarisakte staat vol doorhalingen en heeft een open einde. Waarom Sijmon deze verklaring bij de notaris wilde vastleggen roept dan ook vragen op. Hij moest hiervoor toch speciaal naar Leiden. Had Geertje een zwangerschap voorgewend om niet te hoeven werken of verweet hij haar een miskraam gehad of geforceerd te hebben? Het blijft gissen maar zowel de ruzies die het echtpaar hierover had als de vroedvrouw verklaring bij de notaris neigen naar een conclusie dat Sijmon niet veel vertrouwen lijkt te hebben gehad in Geertje in hun eerste huwelijksjaar. Ook de huwelijkse voorwaarden maken de indruk dat er toch vooral sprake was van een verstandshuwelijk van twee mensen die een betere toekomst zochten. Niettemin, niet zo heel lang na deze gebeurtenis is Anthonis geboren, dit valt af te leiden van de vermelding van zijn leeftijd in een later document.

Als haar dochter Jaepje Adriaensdochter van Alckemade trouwt met ene Sijmon Janszoon en Geertje zelf rond de zestig jaar is wordt het tijd opnieuw aan haar nalatenschap te denken. Die was volgens de huwelijksvoorwaarden niet groot, slechts zes gulden. Maar daarin was voorbij gegaan aan het feit dat Jaepje en haar zus, de innocente Maritje erfgenamen waren van de onverdeelde boedel van hun vader. Geertje was dat zelf niet, om die reden hoefde het dan ook opgegeven te worden bij het opstellen van de huwelijkse voorwaarden hoewel het verwarring had kunnen voorkomen. Geertje wil alsnog een regeling treffen om dat vaderlijk erfdeel voor haar dochters veilig te stellen en tevens te zorgen dat Maritje de nodige zorg blijft krijgen. Het erfdeel betreft het eigendom van het weiland de Duinweide, waar boer en echtgenoot Sijmon Hendrickszoon Swaen medio 1605 al zo’n 27 jaar gebruik van had gemaakt zonder zijn stiefdochters daarvoor te compenseren. Geertje wil een regeling, omdat het weiland in de gemeente Noordwijk lag is die te vinden in het archief van dat dorp, maar verrassend genoeg is ook het origineel charter gevonden in het Gelders Archief. Documenten verhuisden vaak met eigenaren mee, in dit geval met een eigenaar van de Duinweide.

De regeling voorziet in het officieel afstaan van het weiland door Sijmon Hendrickszoon ten gunste van zijn twee stiefkinderen Maritje en Jaepje. De laatste blijkt getrouwd te zijn met Sijmon Janszoon. Opmerkelijk is dat Sijmon dit blijkbaar niet vrijwillig deed, het was hem opgelegd door de rechtbank van Noordwijkerhout waar een proces tegen hem was aangespannen door Claes Sijmonszoon van Alckemade, een andere oom van zijn twee stiefdochters. Dat deze voogd erbij gehaald moest worden door hun moeder Geertje laat zien dat zij zelf haar man niet heeft kunnen overhalen om voor de kinderen de erfenis van hun natuurlijke vader formeel te erkennen. Dat zegt iets over een relatie. Sijmon Swaen moet bovendien aan Jaepje en haar man Sijmon Janszoon honderd gulden betalen als compensatie voor het jarenlange gebruik van de Duinweide. En de kinderen uit Sijmons eerste huwelijk mogen geen enkele claim leggen op het eigendom van dit weiland. Hen wordt toegezegd dat zij na de dood van hun vader een bedrag van ieder 100 gulden zullen ontvangen. Jaepje en haar man Sijmon Janszoon erkennen in een tweede document dat zij de zorg voor de innocente Maritje over zullen nemen na het overlijden van moeder Geertje en tevens dat zij na het overlijden van Maritje beide helften van de Duinweide op naam zullen mogen laten stellen.

In 1606 maken Geertje en Sijmon een testament op, in feite een uitwerking van de regeling van een jaar eerder. Ook hierin is opgenomen dat de drie kinderen uit Sijmons eerste huwelijk na zijn dood elk 100 gulden ontvangen. In totaal is dit 200 gulden minder dan dertig jaar eerder in de huwelijksvoorwaarden met Geertje was overeengekomen. De twee kinderen van Geertje uit haar eerste huwelijk wordt de bekende zes gulden toegekend maar krijgen geen nieuwe aanspraken op de nalatenschap van hun moeder zoals gevormd in haar tweede huwelijk. De drie zonen uit het huwelijk van Sijmon en Geertje ontvangen de resterende nalatenschap van hun ouders, waarbij bepaald wordt dat Anthonis en Adriaen ieder 300 gulden zullen ontvangen en Huijbert Sijmonszoon Swaen eigenaar wordt van boerderij Sprockelenburg met twee separaat gelegen weilanden, één aan de Schulpweg in Noordwijkerhout, de ander in Lisse. Daarmee lijkt alles goed geregeld maar toch krijgt dit nog een vervolg.

In mei 1609 blijkt uit een document over konijnenvangst op de Boekhorst dat Sijmon Hendrickszoon Swaen “ziek te bedde” ligt. Kort daarvoor, in de eerste dagen van april heeft Geertje Jansdochter een Haarlemse notaris bezocht om een nieuw testament op te laten maken, daarbij alle voorgaande versies vernietigend. Zij schenkt haar kinderen uit haar eerste huwelijk de eerder genoemde zes gulden en bepaalt dat haar zonen Anthonis en Adriaen uit haar tweede huwelijk ieder 150 gulden uit haar nalatenschap zullen ontvangen onder voorwaarde dat zij afstand doen ten behoeve van hun broer Huijbert van de boerderij met de twee weilanden, een bepaling die in haar eerdere testament ook was opgenomen. Opmerkelijk is dat het testament niet is ondertekend en de naam van haar eerste echtgenoot nog ingevuld moet worden. Het jaar 1609 wordt vermeld maar niet de precieze datum. Uit de nummering van de notarisakten kunnen we echter afleiden dat dit begin april moet zijn geweest. De reden om dit nieuwe testament op te laten stellen zit waarschijnlijk in een detail. Geertje, die “wettig huisvrouw van Sijmon Hendrickszoon Swaen” wordt genoemd zal hebben ingezien dat haar man gaat overlijden en dat betekent dat twee van zijn zonen aanspraak kunnen maken op hun vaderlijk erfdeel. Als betaling achterwege zou blijven konden zij misschien een claim leggen op het eigendom van de boerderij. Met dit testament bevestigt Geertje nogmaals dat haar zoon Huijbert Sijmonszoon Swaen de boerderij toebedeeld wordt maar ook dat zij wil voorkomen dat de boerderij voor haar eigen dood verkocht (“vervreemd”) zou worden. Maar omdat het document nooit geheel ingevuld en ondertekend is door haar had het geen rechtsgeldigheid.

Het is duidelijk dat Huijbert Sijmonszoon Swaen (de jongste van de twee) uitverkoren was door zijn ouders als opvolger in het boerenbedrijf op Sprockelenburg. Toch is de boerderij alsnog tijdens het leven van Geertje Jansdochter verkocht in 1614 aan jonkheer Andries van Bronckhorst. Bij de verkoop wordt dan ook genoemd dat Geertje speciale toestemming voor de verkoop heeft gegeven. Vermoedelijk mocht zij er gewoon blijven wonen van de jonkheer, die immers zelf op het kasteel woonde. Het verlenen van haar toestemming was ook al bij een eerdere lening voor Huijbert nodig, formeel was de boerderij dus nog niet van hem! En het perceel weiland in Lisse dat de familie vanouds in eigendom had werd door Geertje zelf verkocht. Een weiland dat de familie Swaen in de Hoogeveense polder bezat wordt door Huijbert Sijmonszoon Swaen pas in 1631 verkocht, dit keer aan Willem, de halfbroer van de overleden Andries van Bronckhorst. Geertje Jansdochter, twee keer weduwe geworden heeft Sprockelenburg na 1614 verlaten maar haar overlijdensdatum is helaas niet gevonden.

1614 – 1765 Sprockelenburg in Vlaamse handen (uitleg van * en ** in de tabel)

Honderdvijftig jaar lang loopt het eigenaarschap van boerderij Sprockelenburg parallel aan dat van de heerlijkheid de Hooge en Laage Boekhorst met kasteelboerderij de Hooge Boekhorst. In de verhalen op deze website over dit Boekhorstbezit wordt uitgebreid stil gestaan bij de bijzondere ontwikkeling rond dit eigendom. Toen jonkheer Andries van Bronckhorst in 1614 Sprockelenburg kocht van de familie Swaen was dit mogelijk niet alleen om te kunnen uitbreiden maar ook om de originele omvang van het kasteelbezit van de families Van Boekhorst en Van Noortwijk in oude glorie te herstellen. Ruim honderd jaar eerder was veel onroerend goed door deze families verkocht, tekenend voor de neergang van deze Noordwijkse dynastie. Lang heeft Andries met zijn vrouw Anna van Woerden van Vliet niet van deze aankoop kunnen genieten, want zij overlijden in respectievelijk 1620 en 1624. Aankopen van echtparen werden nagenoeg altijd op naam van de man genoteerd, waardoor we niet weten of Andries gekocht heeft met eigen middelen of dat Anna meebetaald of zelfs geheel betaald heeft. Uit de nalatenschap van Anna die bewaard is gebleven wordt dit niet duidelijk. In ieder geval heeft zij maar één erfgenaam, haar zwager Willem van Bronckhorst.

Willem woont met vrouw Maria van Warlusel en twee dochters in Gent maar had voor zijn huwelijk het nodige eigendom verkregen in het gewest Holland waaronder boerderij Kijkduin aan de Duinweg in Noordwijk. Maria van Warlusel overlijdt in 1636, slechts een jaar na haar man Willem en het leen van de Hooge en Laage Boekhorst is kort voor haar dood nog overgeschreven op haar naam. Of het eigendom van Sprockelenburg en boerderij Kijkduin ook op haar naam overgeschreven is blijft onduidelijk. Zij staat in de tabel met eigenaren dan ook tussen haakjes vermeld. Na haar dood zijn haar twee dochters Maria en Adriana de enige erfgenamen van het echtpaar. Maria was toen al weduwe van Charles van Bourgondiën, Adriana is altijd vrijgezel gebleven. We hebben geen gegevens over de verdeling van het bezit van hun vader en moeder en houden hier aan dat zij gezamenlijk eigenaar zijn gebleven van zowel de Boekhorst als de boerderijen Kijkduin en Sprockelenburg. Maria overlijdt in 1641/42. In de tabel wordt de draad van het eigenaarschap weer opgepakt als haar zuster Adriana in 1668 overlijdt en haar bezit nalaat aan haar achterneefje, Charles François, zoon van Quillaume (Willem) van Bourgondiën. Maar mocht Charles overlijden zonder kinderen na te laten dan zou haar bezit overgedragen moeten worden aan Lambert van Bronckhorst.

Quillaume was in 1658 getrouwd met Maria Anna Scholastica van den Tymple en had met haar alleen zoon Charles François van Bourgondiën als erfgenaam. De jongen is pas zeven jaar bij het overlijden van zijn vader in 1667 en een jaar later overlijdt Adriana, de tante van zijn vader. Hij ontvangt dan ook uit twee nalatenschappen bezittingen. Die erfenis wordt beheerd door zijn moeder met als tweede voogd leden van de familie Van Bronckhorst. Lambert van Bronckhorst, getrouwd met een kleindochter van de bekende schilder Rubens volgt daarbij zijn vader Willem op. Deze was getrouwd met de Friese Jeltje van Aebinga, waarover later meer. Lambert van Bronckhorst wordt in de leenregisters vermeld als zijnde voor de helft eigenaar van de Boekhorst, maar of dit ook voor de twee genoemde boerderijen geldt blijft onduidelijk. Feit is dat de andere helft van de Boekhorst op naam wordt gesteld van zijn verre neef Charles François, die geen goede relatie zal hebben gekend met zijn moeder Maria Anna Scholastica, want de twee vechten menige ruzie uit bij het Vlaamse gerecht. Die strijd eindigt in 1707 met de dood van Charles, waarop zijn moeder al zijn Hollandse bezit claimt. Moeder Maria Anna Scholastica van den Tymple, zelf bepaald niet onbemiddeld, was na de dood van haar eerste echtgenoot hertrouwd met de prins van Rubempré en heeft met hem dochters gekregen die door haar benoemd worden als haar enige erfgenamen.

Lambert van Bronckhorst en zijn broer Schelto Willem vormen in 1707 haar opponenten in de discussie over de rechtmatigheid van haar claim op het Hollandse bezit die onder meer gebaseerd was op het feit dat zij zelf uit de Bronckhorstfamilie was voortgekomen. De strijdende partijen waren inderdaad verre familie van elkaar. Het leen van de Hooge en Laage Boekhorst wordt als eerste uitkomst van deze juridische strijd op haar naam gesteld en na haar dood in 1712 op naam van haar dochter Louise Brigitte prinses de Rubempré. De juridische strijd houdt dan nog tientallen jaren aan en alle betrokken partijen zullen aan advocaatkosten alleen al een vermogen kwijt geweest zijn. In of rond het jaar 1719 zou zover we kunnen nagaan een tussentijdse oplossing gevonden zijn met de broers Van Bronckhorst. Lambert en Schelto Willem van Bronckhorst worden eigenaar van de boerderijen Kijkduin en Sprockelenburg. Na de dood van Lambert blijft Schelto Willem over als enig eigenaar.

De vrijgezelle Schelto, die op het Huis Sassigt in Sassenheim woonde maakt in 1727 zijn testament op en benoemt zijn nog zeer jonge nichtje Maria Theresia van der Laan, die bij hem inwoonde tot zijn enig erfgenaam. Er zijn nog wat kleine legaten voor anderen. Maria Theresia trouwt ruim twintig jaar later met Barnabé de Villegas en blijft met hem eigenaar van de twee boerderijen Kijkduin en Sassigt tot 1765. Rond dat jaar is een punt gezet achter de juridische soap rond het Hollandse bezit. De Friese verwanten van de erfgenamen van Willem van Bronckhorst en Maria Warlusel en hun dochters hadden de juridische strijd die door hen samen met de broers Schelto Willem en Lambert van Bronckhorst gevoerd was voortgezet. Zij hadden jarenlang flink voordeel getrokken uit de Hollandse bezittingen en moeten nu zwaar in de buidel tasten om hun Vlaamse opponenten te compenseren voor het gemis van deze inkomsten. De rechters besluiten dat niet zij maar de Vlaamse familie Rubempré/De Merode rechtmatig eigenaar was van het Hollandse Bronckhorstbezit.

Het vormt het einde van een hoofdpijndossier voor deze Vlaamse familie waarmee de weg vrij was om tot verkoop over te gaan en het is dan ook niet zo vreemd dat Kijkduin en Sprockelenburg in 1765 en de heerlijkheid de Hooge en Laage Boekhorst in 1772 verkocht worden. Maar de Vlaamse familie kwam in zekere zin van een koude kermis thuis, de prijzen voor agrarisch onroerend goed in het gewest Holland waren historisch laag. Kasteelboerderij de Hooge Boekhorst waarvoor men dan nog wel een aantrekkelijk pachtbedrag ontving houdt men waarschijnlijk om die reden buiten de verkoop in 1772.

1614 – 1765 Pachters van Sprockelenburg tijdens de Vlaamse periode

1615 – 1655 Claes Adriaenszoon den Boer, alias Seestraeten en Trijntje Cornelisdochter

Claes Adriaenszoon den Boer en Trijntje Cornelisdochter zijn de eerste pachters van Sprockelenburg na de aankoop door jonkheer Andries van Bronckhorst. Zij betrekken een boerderij met veertien morgen of twaalf hectare aan weiland, erf en werf. Het echtpaar heeft dan al een heel gezin want in een bekend belastingdocument uit 1623, het zogenaamde Hooftgeld worden maar liefst elf kinderen genoemd. De achternaam “de Boer” werd door meerdere families uit de 17e en 18e eeuw gedragen, maar Claes en zijn nazaten leren we ook kennen onder de naam Seestraeten. Het is een nog altijd bekende familienaam in de Bollenstreek. Als pachters van de relatief kleine boerderij is het met een dergelijk groot gezin nodig het bedrijf te laten groeien om de kinderen een toekomst te kunnen bieden. Hetgeen Claes en Trijntje lukt door aankoop van meerdere percelen weiland, bij elkaar zo’n vier hectare. De laatste aankoop dateert van 1634. Zes jaar later wordt Trijntje Cornelisdochter als weduwe beschreven dus in de tussenliggende periode moet Claes overleden zijn. Trijntje blijft, bijgestaan door haar kinderen, tot circa 1655 op de boerderij wonen.

1655-1711 Cornelis Janszoon Verdel en Grietje Jansdochter Langeveld, opgevolgd door Grietjes zoon Jan Jacobszoon Verdel en Annetje Cornelisdochter Oostdam

De bronnen van midden 17e eeuw zijn helaas wat schaars en voor de volgende bewoners van Sprockelenburg hebben we dan ook maar één directe aanwijzing, een lijst met belastingbetalers uit 1659. Die geeft ons de naam van Grietje Jansdochter Langeveld, weduwe van Cornelis Janszoon Verdel als bouwvrouw op Sprockelenburg. Gelukkig bevestigen andere documenten de juistheid van het aanwijzen van Grietje als bewoonster. Zij was in haar eerste huwelijk getrouwd met Jacob Maertenszoon Verdel, werd rond 1644 weduwe en hertrouwde toen met Cornelis Janszoon Verdel. Ook van Cornelis werd zij weduwe, maar met haar eerste echtgenoot had zij al kinderen gekregen, waaronder zoon Jan die haar zal opvolgen als pachter van de boerderij. Maar zoon Jan was mogelijk in 1659 nog niet volwassen en wordt om die reden niet genoemd in de belastinglijst. Zijn moeder Grietje is geboren op de naastgelegen boerderij de Hooge Boekhorst als dochter van Jan Hendrickszoon “Langeveld” en Niesje Sijmonsdochter. Het ligt niet zo voor de hand dat Grietje als weduwe Sprockelenburg zelfstandig mocht gaan bewonen toen de pacht van die boerderij vrij kwam circa 1655, dus heeft haar tweede echtgenoot Cornelis Janszoon Verdel waarschijnlijk nog wel geleefd in dat jaar maar is hij in de vier jaren daarna gestorven. Het boerenbedrijf zal Grietje vervolgens hebben gerund samen met haar kinderen Maarten, Maartje en Niesje maar als die verhuizen na hun huwelijk blijft alleen zoon Jan over als rechterhand. Jan Jacobszoon Verdel volgt vervolgens zijn moeder op.

Jan trouwt rond 1662 Annetje Cornelisdochter Oostdam die op boerderij Eijckendonck aan de ’s-Gravendamse weg woonde. De naam van die boerderij is overigens van latere datum. De huwelijksdatum valt af te leiden van de geboorte van hun eerste kind, waarvan de leeftijd genoemd wordt in een veel later document. Honderd procent zeker zijn die vermeldingen van leeftijd niet dus we kunnen er een jaartje naast zitten. Een lang leven heeft Annetje Oostdam niet gekend. Zij krijgt drie dochters: Grietje, Maertje en Leentje. De laatste is rond het jaar 1670 geboren. Tien jaar later moet Jan aan de belastingontvangers opgeven hoe zijn gezin is samengesteld. Zijn zelf ondertekende “sommatieformulier” leert ons dat Annetje niet meer leeft en de gegevens werpen de vraag op of zij mogelijk al veel eerder dan 1680 is overleden, want geboortes van kinderen volgden elkaar in die tijd snel op. Maar na dochter Leentje in 1670 zijn er geen kinderen meer geboren. Om zijn drie dochters hun moederlijk erfdeel te garanderen laat Jan Jacobszoon Verdel in december 1682 een akte opmaken, zijn oudste dochter is dan al 19 jaar oud.

Jan Jacobszoon is nooit meer hertrouwd en heeft nog heel lang op Sprockelenburg gewoond. Maar opvallend genoeg overlijdt hij niet in Noordwijkerhout, maar in Voorschoten, waar hij in 1711 woonachtig is,  mogelijk bij zijn dochter Grietje en haar man Leendert Kerkvliet. Zijn boerenbedrijf op Sprockelenburg is waarschijnlijk ruim voor dat jaar al overgenomen door zijn dochter Marijtje en haar man Hendrick Janszoon van Dam.

Circa 1710-1727 Hendrick Janszoon van Dam en Marijtje Jansdochter Verdel

Hendrick en Marijtje waren zijn in 1686 getrouwd en het echtpaar krijgt maar liefst 15 kinderen. Zij woonden waarschijnlijk de eerste jaren van hun huwelijk in het centrum van Noordwijkerhout, in de huidige Zeestraat. We weten niet precies wanneer Marijtje met Hendrick haar vader Jan Jacobszoon Verdel opvolgden als boerin en boer op Sprockelenburg maar het is in ieder geval in de periode dat jonkheer Schelto Willem van Bronckhorst pachtheer is. Vanwege het conflict dat boer Hendrick Janszoon van Dam krijgt met zijn pachtheer nog even wat toelichting rond die man.

Schelto Willem van Bronckhorst is rond 1645/50 geboren in Vlaanderen, hij wordt in 1665 tegelijk met zijn broer Lambert ingeschreven bij de universiteit van Leuven. Zij zijn zonen van Willem van Bronckhorst en Juliana Catharina van Aebinga. De wat aparte voornaam van Schelto voert terug op zijn Friese grootvader Schelto van Aebinga die getrouwd was met Andriesa Lucia van Bronckhorst. Zij was dochter van Gijsbert van Bronckhorst uit een Haarlemse tak van die familie die na de reformatie katholiek gebleven is, net als de familie Van Aebinga. Deze Friese familie was behoorlijk vermogend maar vormde door hun trouw aan het roomse geloof een uitzondering in het protestantse Friesland. Het verklaart ook waarom Lambert en Schelto Willem in het katholieke Vlaanderen woonden met hun ouders Willem en Juliana van Bronckhorst-Aebinga.

Lambert en Schelto Willem leveren tot dood juridische strijd met de Vlaamse erfgenamen van Willem van Bronckhorst en Maria van Warlusel. Na de dood van de broers zetten hun Friese verwanten de strijd voort, waaronder de families Van Camminga, Van Camstra en Van Eussum, erfgenamen van de uitgestorven Aebingafamilie. Die juridische strijd zal tot 1766 duren maar rond het jaar 1719 is door Lambert en zijn broer Schelto een deal gemaakt met de Vlaamse prinses de Rubempré waarbij de boerderijen Sprockelenburg en Kijkduin, onderdeel van het Hollandse familiebezit definitief hun eigendom werden. Na de dood van Lambert werd Schelto Willem enig eigenaar, hij was inmiddels ook baron van Bronckhorst geworden. Baron Schelto verhuisde naar Sassenheim waar hij tot zijn dood heeft gewoond op het nog altijd bestaande huis Sassigt, beter bekend als het Oude Koningshuys. Boer Hendrick Janszoon van Dam had daarmee in Schelto een pachtheer, die op korte afstand van zijn boerderij woonde. Of dat nu een voordeel was valt te betwijfelen want als het boerenbedrijf van Hendrik en Marijtje in zwaar weer terecht komt eist baron Schelto betaling van de pacht of anders het inleveren van vee en boerenbezit. Dit laatste was niet ongewoon in gevallen van wanbetaling maar als schout Boers zich met de zaak bemoeit omdat Hendrick ook achterstallig is voor de dorpsbelastingen komt het onvermijdelijk tot inbeslagname van vee en huisraad. Die worden in februari 1727 geveild.

Dit trieste feit voor Hendrick en Marijtje levert ons informatie over de omvang van het boerenbedrijf van het echtpaar. Geveild worden onder andere negentien koeien en kalveren, een paard, hooi, stro, gierbakken, een kar, een wagen, diverse partijen “rommeling”, rogge, aardappelen, een kastje, een tafel, ijzer en zelfs een hond. Er zijn veel kleine koopjes in de uitgebreide veilinglijst. Interessant is de prijs die voor een gemiddelde koe wordt betaald want die prijzen leveren een economisch tijdsbeeld. Rond 1727 waren de prijzen voor agrarisch roerend en onroerend goed sterk lager dan vijftig jaar eerder toen het “Goud” van de Zeventiende Eeuw aan glans begon te verliezen. Dat komt ook hier naar voren want de koeien verwisselen voor slechts 30 tot 40 gulden per dier van eigenaar. De totale opbrengst van de boedelveiling is 802 gulden, waar dan nog eens 64 gulden aan kosten voor beslaglegging en veilproces vanaf getrokken moeten worden.

Schelto Willem die inmiddels de leeftijd van 80 moet zijn genaderd krijgt vlak voor zijn dood in oktober 1727 naast wanbetaler boer Hendrick dan ook nog eens een conflict met schout Carolus Boers, die de opbrengsten van de veiling nog altijd niet heeft overgedragen aan de baron op zijn buitenplaats Sassigt. Hendrick Janszoon van Dam heeft dan al plaats gemaakt op Sprockelenburg voor de weduwe van Joost Hoftuijn. Celia van de Rotte tekent in 1727 een vijfjarig huurcontract voor 224 gulden per jaar. Hendrick Janszoon laat in hetzelfde jaar een huisje bouwen aan de Zeestraat waar hij mogelijk al eerder woonde en waar hij ook een stukje grond cadeau gekregen had van zijn familie. Uiteindelijk redt het hem niet van de armoe want het huis wordt eigendom van het armenbestuur.

1729 – 1790 Pieter Claaszoon van der Hans en Neeltje van der Swil (Zwil)

Celia van de Rotte had dan wel een contract voor vijf jaar getekend maar zal dat bij lange na niet volmaken, zij vertrekt al voor 1729 van de boerderij. Over dat jaar betaalt de volgende pachter de dorpsbelastingen. Het is Sassenheimer Pieter Claaszoon van der Hans, enkele jaren daarvoor getrouwd met Neeltje van der Swil uit een oud Noordwijkerhouts boerengeslacht. Dit echtpaar kreeg maar liefst zestien kinderen maar verloor meerdere kort na geboorte. Pieter en Neeltje komen in veel Noordwijkerhoutse stambomen voor want hun dochters Marijtje en Petronella staan door hun huwelijken met respectievelijk Dirk Duijvenvoorden en Frans van den Berg aan de basis van de twee grootste families in het dorp.

Hun pachtvrouwe is Maria Theresia van der Laan, zij woont tot haar huwelijk in 1751 nog op Sassigt als erfgename van die buitenplaats van baron Schelto Willem van Bronckhorst. En daarnaast is zij eigenaresse van de boerderijen Kijkduin en Sprockelenburg. De laatste was voor de erfbelasting van Schelto getaxeerd op slechts twaalfhonderd gulden voor het boerengebouw met 14 morgen of 12 hectare “hoogland”. Een bijzonder laag bedrag al moeten we daarbij aantekenen dat in het algemeen dorpsbestuurders nogal behoudend taxeerden, dus laag. De specifieke term hoogland verwijst waarschijnlijk naar het feit dat een gedeelte van de weilanden op hoger gelegen terrein lag. Ook in oudere beschrijvingen is sprake van lage en hoge weides. De twee hectare grond van de hoge weide wordt in latere documenten genoemd maar herkennen we ook in onze tijd want de straatnaam ’t Hoogt verwijst naar deze weide.

Zoveel kinderen waarvoor een goede toekomst gezocht moest worden terwijl de bescheiden omvang van boerderij Sprockelenburg in eeuwen maar weinig veranderd was. Twee factoren die mogelijk leidden tot het besluit van Pieter en Neeltje om in 1756 boerderij Westerhout aan het Noordwijkerhoutse Westeinde aan te kopen. Deze boerderij komt apart op deze website aan bod. Zelf heeft Pieter weinig plezier aan deze aankoop beleefd, hij overlijdt een jaar later. Weduwe Neeltje blijft op Sprockelenburg wonen, Westerhout wordt door haar kinderen beheerd. In januari 1764 verkoopt Neeltje enkele weilanden van Westerhout. Een opmerkelijke timing want aan het einde van in datzelfde jaar heeft Maria Theresia van der Laan met haar man Barnabé de Villegas plannen om Sprockelenburg te verkopen. Dat levert de vraag op of weduwe Neeltje hiervan op de hoogte was toen zij weilanden van Westerhout ter veiling aanbood. Wat als zij Sprockelenburg moest verlaten en de omvang van Westerhout juist gekrompen was?

In december 1764 is het zover. De boerderijen Kijkduin en Sprockelenburg worden door het echtpaar Villegas-Van der Laan geveild. In het verslag van de veiling vinden we enkele leuke details terug met betrekking tot Sprockelenburg. Zo blijkt dat de karnmolen eigendom is van weduwe Neeltje en haar gezin, net als al het hooi en de mestvaalt plus alle mest die nog door haar dieren geproduceerd zal worden na de verkoop. Mest is in 2025 een groot probleem maar in die tijd was koeienpoep goud waard. De aangeboden boerderij bestaat uit het gebouw met de eerder genoemde 14 morgen  (12 ha) weiland. Bij een dergelijke veiling werd een premie uitgeloofd voor de hoogste bieder in de eerste verkoopronde, de inzetter. De vier ducaten gaan in dit geval naar Dirk Duijvenvoorden, schoonzoon van Neeltje die 725 gulden biedt. Misschien kunnen we dit zien als een poging van deze twee mensen om de boerderij zelf in handen te krijgen maar bij de tweede veilronde, de afslag, blijkt dorpsgenoot Jan Stippens het hoogste bod te doen. Hij wordt eigenaar en betaalt niet meer dan 1.000 gulden. Dit bedrag is zelfs nog lager dan de conservatieve taxatiewaarde van dorpsbestuurders van veertig jaar eerder. Een bevestiging dat de markt voor agrarisch onroerend goed compleet ingestort was.

Koper Jan Stippens heeft elders een woning en de boerderij blijft verpacht aan weduwe Neeltje en haar kinderen. Haar nieuwe pachtheer gaf Neeltje en haar kinderen blijkbaar voldoende zekerheden want zij verkopen een jaar later boerderij Westerhout. En blijven ook pachters als Jan Stippens overlijdt in 1770. Jan laat een aanzienlijke erfenis na, waaronder Sprockelenburg dat hij voor Neeltje en haar gezin heeft uitgebreid tot een omvang van 25 morgen (21 hectare ). Maar ook bezit hij meerdere percelen weiland of akker elders in het dorp. Hij is eigenaar van maar liefst zes huizen in het dorpscentrum waarvan hij er vijf verhuurt. Zijn bezit laat Jan na aan het Helena Brummelkamp die in 1771 trouwt met Hendrik Mens. Zij betrekken de woning van Jan, een dorpsboerderij tegenover de Witte Kerk. Helena is via haar moeder verwant aan Aleida Gystken, de echtgenote van Jan Stippens, het is haar tante. De onderlinge band  tussen de Noordwijkerhoutse families Stippens, Maarlevelt en Mens wordt gevormd door hun protestantse religie en herkomst uit een Duitse regio maar ook door hun bron van inkomsten, de handel in varkens en vlas. Het onderstaande schema geeft het familieverband weer.

Jan Stippens was handelaar in varkens en vlas. Dat beroep had hij overgenomen via zijn echtgenote Aleida Gysken van haar eerste echtgenoot Jan Maarlevelt. Oorspronkelijk maakte ook Dirck Coenraetszoon Oostdam deel uit van een handelsbedrijf met Jan Maarlevelt en Jan Herman Harten, maar na een conflict is deze samenwerking beëindigd. Helena Brummelkamp woonde hoogstwaarschijnlijk in bij haar tante Aleida en stiefoom Jan Stippens. Bij haar huwelijk in 1771 wordt zij immers vermeld als inwoonster van Noordwijkerhout maar zij is geboren in Scha(a)le, nu Duitsland. Zij trouwt een jaar na het overlijden van haar oom Jan Stippens met Hendrik Mens, die dat jaar in Beverwijk woont maar geboren is in het Duitse Freren, niet ver van Schale. Helena brengt als erfgename van Jan Stippens dus een flinke bruidsschat in. Hendrik Mens is niet de enige uit zijn familie die vanuit de Duitse regio de oversteek naar het gewest Holland maakt. Er komen ook familieleden terecht in Voorhout. Nazaten van deze eerste Hollandse leden van de familie Mens zijn er nu genoeg te vinden in de Bollenstreek.

Het opmerkelijke aan familieverbanden zoals hierboven beschreven is de rol die gereformeerde nieuwkomers in het dorp Noordwijkerhout vrijwel direct na hun komst speelden. Openbare functies waren bij wet strikt voorbehouden aan gereformeerde Hollanders. De vijfentachtig procent katholieken in Noordwijkerhout speelden in de 18e eeuw dan ook nauwelijks een rol van betekenis in het bestuur van hun dorp maar ook niet in de hoge vierschaar, de belangrijkste rechtbank. Die rechtbank werd vanouds ingevuld door de welgeboren mannen van het dorp, maar dat begrip was sterk verwaterd, waardoor we praktisch alleen gereformeerde inwoners benoemd zien. Waaronder Hendrik Mens, die kort nadat hij inwoner geworden was aangesteld wordt als rechter in de hoge vierschaar en burgemeester van het dorp. Of deze onevenwichtige vertegenwoordiging van de bevolking voordelig was voor de ontwikkeling van het dorp valt te betwijfelen. Hoe konden deze nieuwkomers immers het zakelijk en persoonlijk wel en wee van hun dorpsgenoten zo snel doorgronden? Dit fenomeen is reden voor nader onderzoek.

Hendrik en Helena Mens-Brummelkamp zijn ruim tien jaar de pachtbazen voor weduwe Neeltje Swil en haar kinderen. Als het echtpaar besluit in 1782 de boerderij te verkopen blijft de weduwe er wonen. Zij betaalt in die periode 350 gulden per jaar. Dat is in verhouding veel want de verkoopprijs die het echtpaar Mens ontvangt voor de boerderij staat gelijk aan ongeveer drie jaar pachthuur. Over Sprockelenburg spreken als zou de boerderij een “kapitaal bezit” geweest zijn rijmt dan ook niet met de verkoopprijs van iets meer dan duizend gulden. Er worden nog wat weilanden apart verkocht maar ook worden enkele in prijs opgehouden. Koper van de boerderij en nieuwe pachtheer voor weduwe Neeltje is Heemstedenaar Gillis Rietjes. Over hem is helaas weinig gevonden. Hij biedt de boerderij al na acht jaar weer te koop aan. Neeltje van der Swil is in 1785 overleden, haar kinderen met wie zij op Sprockelenburg het bedrijf in stand hield blijven er dan nog enkele jaren wonen. Neeltje heeft die kinderen vanwege de jarenlange steun speciaal bedacht met legaten in haar testament.

1790-1799 Jacob van Kampen en Cornelia van Velzen, eigenaren en bewoners

Bij de veiling door Gillis Rietjes koopt de 45-jarige Jacob van Kampen uit Overveen niet alleen de boerderij met vanouds 14 morgen bijbehorend weiland maar ook nog 8 morgen aan aparte percelen, die overigens wel in de nabijheid liggen. Voor 1.750 gulden wordt hij eigenaar. Jacob is tien jaar eerder getrouwd met Cornelia van Velzen. Onder haar voorouders komen we bekende boerengeslachten tegen, zoals Van der Fits, Warmenoven, Groenendijk, maar ook Sprockenburg. Met Cornelia keerde een telg uit dit laatste geslacht terug naar de boerderij waar men de achternaam aan dankte. Van de zeven kinderen die we kennen van het echtpaar zijn de laatste twee in Noordwijkerhout geboren, de anderen in Overveen. Heel lang heeft het echtpaar echter niet op Sprockelenburg gewoond. Om onbekende redenen geven zij na nog geen tien jaar het boerenbestaan op en verkopen de boerderij in december 1799 aan Gerrit van den Berg. Jacob van Kampen overlijdt drie jaar na zijn echtgenote Cornelia in De Zilk, hij woonde toen in bij een zoon.

1799-1817 Gerrit van den Berg en Neeltje van der Holst

Met de echtgenote van Gerrit van den Berg kwam voor de derde achtereenvolgende keer een Neeltje als boerin op Sprockelenburg wonen. Maar deze Neeltje had vreemd genoeg niet Cornelia als doopnaam meegekregen maar Catharina. Neeltje was een dochter van Willem van der Holst en Maartje van der Hans. Zij kende Sprockelenburg via haar moeder want die was er geboren en heeft er lang gewoond tot haar huwelijk met Willem van der Holst. Willem en Maartje van der Holst-Van der Hans woonden met hun gezin op de Keukendel op de hoek van de huidige Zeestraat en Schulpweg.

Gerrit van den Berg heeft dan wel een Hollands klinkende achternaam maar toch kwam zijn vader Hendrik uit het Duitse Lembeck, zijn moeder Jannetje Fleskens uit Leiden. Hij is wat afkomst betreft ook niet verwant aan de grote familie Van den Berg die nu in Noordwijk en Noordwijkerhout woont. Voordat Gerrit boer werd op Sprockelenburg woonde hij met zijn eerste echtgenote Geertruida Raaphorst in één van de huizen van de eerder genoemde Jan Stippens. Dat huis kan hij kopen van de familie Mens als Jans erfgenamen. We kennen die locatie nog altijd als het Wapen van Noordwijkerhout. Gerrit bewerkt in die periode wat weilanden en akkers. Hij verkoopt “het Wapen” aan zijn broer Dirk in 1788, want hij was zelf kort daarvoor pachter geworden van de oude kasteelboerderij De Hooge Boekhorst, dat nog altijd in bezit was van de Vlaamse adellijke familie Rubempré/de Merode. Grietje Raaphorst is in die periode zijn echtgenote, Gerrit heeft met haar alleen een vroeg overleden kind gekregen en verliest ook Grietje in 1792.

Kort daarop trouwt Gerrit met de vijfentwintig jaar jongere Neeltje van der Holst, met haar zal hij tot circa 1813 pachter blijven van boerderij de Hooge Boekhorst, hun pachtperiode is niet helemaal helder. Dat is mede omdat het echtpaar in december 1799 boerderij Sprockelenburg aankoopt, maar misschien was dat alleen om meer landerijen tot hun beschikking te krijgen want de omvang van de pacht op de Hooge Boekhorst was eeuwenlang gelijk gebleven. De rijke Vlaamse eigenaren hadden geen enkel belang bij uitbreiding van het bezit, de pachtopbrengst was niet meer dan een leuk extraatje voor hen. De vraag blijft dus of Gerrit en Neeltje nog van woning veranderd zijn nu zij op twee boerderijen hun bedrijf uitoefenden. Het valt helaas niet uit de beschikbare gegevens op te maken. Maar vanaf 1813 lijkt het echtpaar wel degelijk op Sprockelenburg te wonen, echter niet meer als eigenaren want een jaar eerder hebben zij die boerderij verkocht aan de Haarlemse notaris Kuenen. En voor Gerrit is dat slechts vier jaar voor zijn dood in 1817. Van de zes kinderen die hij met Neeltje kreeg zijn er twee op jonge leeftijd overleden.

1818 – 1859 Willem van Noort met Neeltje van der Holst (tot 1837) en daarna met Johanna van Bakel

Neeltje is 49 jaar oud als zij in november 1818 hertrouwt met de negentien jaar jongere Willem van Noort, geboren in Stompwijk. Twee maanden ervoor is Marijtje, de oudste dochter van Neeltje getrouwd met Pieter de Groot. Zij is slechts vier jaar jonger dan haar stiefvader Willem! Gezien de leeftijd van Neeltje komen er dan ook geen kinderen voort uit haar huwelijk met Willem. Als zij in 1837 overlijdt komt opnieuw de merkwaardige kwestie rond haar doopnaam bovendrijven. Volgens haar overlijdensakte is zij 61 jaar oud, zou dan in 1775 geboren zijn, maar daarbij is de geboortedatum van haar zus Cornelia aangehouden, die al eerder overleden was. Neeltje was echter op 11 oktober 1769 gedoopt onder de naam Catharina. Zij was bij haar dood dus zeven jaar ouder dan haar overlijdensakte aangeeft, gevolg van de begrijpelijke naamsverwarring door twee Cornelia’s binnen één gezin. Eerder leverde dit bij het huwelijk van Neeltje en Willem van Noort ook al problemen op. De officier van justitie in Leiden moet in 1818 voor de inschrijving van het huwelijk worden ingeschakeld om definitief vast te stellen dat Neeltje bij haar doop de naam Catharina had meegekregen. Het wordt aangetekend in de huwelijksakte maar blijkbaar heeft men dit probleem bij de dood van Neeltje niet gezien of wist haar familie ook niet beter.

Twee jaar voordat het echtpaar Willem en Neeltje Sprockelenburg kunnen terugkopen van de Haarlemse notaris Kuenen maakt hij een nieuw testament voor Neeltje op. Het echtpaar was negen jaar eerder in gemeenschap van goederen getrouwd en Willem had daarmee wettelijk recht op de helft van het gezamenlijk bezit. Neeltje bepaalt in haar testament ter aanvulling dat Willem na haar dood ook vruchtgebruik houdt over al haar goederen en benoemt een voogd voor haar jongste dochter. Sprockelenburg is dus voor de helft eigendom van Willem als Neeltje in januari 1837 overlijdt. Hij ontvangt ook een kindsdeel uit haar nalatenschap, de andere vier/vijfde delen van Neeltjes helft zijn voor haar vier kinderen. Die vier verkopen hun aandeel aan Willem in 1837 voor 1.600 gulden. Willem hertrouwt kort na de dood van Neeltje met Johanna van Bakel, zij is 22 jaar oud en daarmee maar liefst 27 jaar jonger dan Willem. Hij trouwde in Neeltje een veel oudere vrouw en vervolgens met Johanna een veel jongere vrouw, een bijzonder detail rond deze man. Johanna is geboren in de gemeente Alkemade maar haar ouders woonden ten tijde van het huwelijk in Lisse.

In 1850 laat Willem van Noort een arbeiderswoning bouwen in de zuidpunt van een duinperceel dat voor de boerderij ligt, aan de zijde van de Langevelderweg. Leden van de familie Van den Burg hebben hier lang gewoond. Dit grote perceel zet Willem ook om van akker naar weiland. In de jaren erna sluit hij leningen af voor in totaal acht en een half duizend gulden met boerderij Sprockelenburg als onderpand. De hypotheek wordt verstrekt door de “Maatschappij tot nut van het algemene” in Utrecht, een voorloper van de hypotheekbanken die wij kennen. Sprockelenburg is in die periode ruim 33 hectare groot. De arbeiderswoning met een hectare akkerland verkoopt Willem al binnen zes jaar na de bouw, in 1856. Tot die koop behoren ook drie weilanden ten westen van Sprockelenburg, alles bij elkaar vier hectare groot. Koper is de Amsterdamse jurist en neerlandicus Gerard Martini, die daarmee één van zijn eerste aankopen doet in Noordwijkerhout, waar hij een onroerend goed imperiumpje zal opbouwen in de jaren erna. Hij betaalt voor de woning met vijf hectare weiland en akker vijfduizend gulden. Dit bedrag steekt nogal af bij de slechts zestienhonderd gulden die hij aan zijn stiefkinderen Van den Berg uitbetaalde uit de nalatenschap van hun moeder dertien jaar eerder. Dit bedrag was gebaseerd op hun 8/20e deel in de waarde van de hele boerderij. Omgerekend zou de boerderij dan slechts vierduizend gulden waard geweest zijn in 1838.

Willem is al bijna zeventig bij de geboorte van zijn negende kind met Johanna in 1857. Het echtpaar verloor enkele van die negen kinderen op jonge leeftijd. Kindersterfte in de negentiende eeuw lag nog altijd op een hoog niveau al leidde de ontwikkeling van de medische wetenschap tot een voorzichtige daling. Al zijn kinderen hebben in Willem alleen een oude vader gekend, die misschien om redenen van die ouderdom in 1859 besluit Sprockelenburg per openbare veiling te verkopen. Wellicht speelde ook de hypotheeklast een rol. De veilingopbrengst van ruim 24.000 gulden is echter ruim voldoende om schulden af te betalen en een doorstart te maken als boer. Willem en Johanna verhuizen hiervoor naar Lisse, waar Willem twee jaar later overlijdt.

1859 – 1868 Cornelis van Schagen en Petronella Verdegaal

Koper in 1859 is Cornelis van Schagen, geboren aan de Puikendam in Noordwijkerhout en drie jaar eerder getrouwd met Petronella Teeuwisdochter Verdegaal. Cornelis en Petronella woonde voor de aankoop van Sprockelenburg enkele jaren als pachter op boerderij Alkemade aan het Westeinde. Cornelis betaalt Willem van Noort 23.169 gulden voor Sprockelenburg, alleen een perceel bos op afstand van de boerderij aan de Schulpweg wordt op de veiling aan jonkheer Gevers verkocht voor 800 gulden. Cornelis gebruikt net als Willem van Noort eerder gedaan had een groot duinperceel aan oostzijde niet meer als akker maar werkt het om tot weiland. De totale omvang van zijn boerderij bedraagt rond de 31 hectare. De elf kinderen die het echtpaar Van Schagen-Verdegaal krijgt worden bijna allemaal in Noordwijkerhout gedoopt. Het jongste kind echter in Voorhout en dat is het gevolg van de verhuizingen van Cornelis en Petronella. Zij hebben mogelijk nog in Woubrugge gewoond maar zijn uiteindelijk in Driehuis bij Haarlem gestorven, Petronella in 1886, zes jaar later Cornelis.

1869 – 1881 Jacob Verdegaal en Anna Warmerdam

Het vertrek van Cornelis en Petronella van Schagen-Verdegaal uit Noordwijkerhout was het gevolg van een opmerkelijke boerderijruil die in 1868 plaatsvindt binnen de familie Verdegaal. De reden waarom er geruild werd blijft onduidelijk maar het is mogelijk terug te voeren op persoonlijke omstandigheden. Die kunnen afgelezen worden uit de familiedata rond geboorte, huwelijk en overlijden.

Uit het familieschema valt te herleiden dat de vroege dood van familieleden een rol gespeeld kan hebben bij besluiten tot koop of verkoop van agrarisch onroerend goed. We zien hier het gezin van Matheus Verdegaal en Catharina van der Zon, een boerenechtpaar dat zo’n drie jaar na hun huwelijk in Lisse is neergestreken op boerderij Landsigt (Landzicht) aan de Herenweg in Noordwijkerhout. Tussentijds hebben zij nog in de gemeente Stompwijk gewoond. Hun eerste kind wordt in Lisse aangegeven, het tweede in Stompwijk en het derde in Noordwijkerhout. Boerderij Landsigt is door Jacob Verdegaal, de vader van Matheus gekocht van de erven van Jan Verbeek in 1833. Het echtpaar Verdegaal-Van der Zon krijgt tien kinderen, waarvan er vijf overlijden voordat zij 3 jaar zijn geworden. Maar ook hun vader overlijdt vroeg, Matheus is maar 32 jaar oud bij zijn dood. Oudste dochter Petronella is dan nog geen tien jaar. Weduwe Catharina van der Zon hertrouwt een goed jaar later met de nog jonge Jan van Schie, hij is pas twintig en daarmee dertien jaar jonger dan zijn bruid. Zij krijgen vier kinderen, waarvan alleen Petrus volwassen wordt. Hij wordt priester. Catharina van der Zon heeft het nodige persoonlijk leed gekend door vroeg overleden kinderen maar ook haar zoon Petrus overlijdt jong, hij werd slechts 23 jaar oud maar dat is zes na de dood van zijn moeder. Catharina stierf zelf ook relatief jong, werd maar 43. Haar boerderij Landsigt wordt nagelaten aan haar tweede echtgenoot Jan van Schie, een regeling die door haar dan nog vijf in leven zijnde kinderen in 1853 getroffen wordt met hun stiefvader en halfbroer.

Kort voor de dood van Petrus Verdegaal in 1859 kopen zijn zus Petronella en haar man Cornelis van Schagen Sprockelenburg en na het vertrek van verkoper Willem van Noort betrekken zij de woning. Hun kinderen worden in Noordwijkerhout geboren, maar kort voor de geboorte van de laatste besluit het echtpaar Sprockelenburg te ruilen met een boerderij die Petronella’s broer Jacob in Woubrugge in eigendom heeft. Boerderij “Altijd wat” heeft Jacob in januari 1866 gekocht, terwijl hij zelf met zijn echtgenote Anna Warmerdam in de Vogelenzang woonde op een boerderij die al generaties in bezit was van de familie Verdegaal. Zijn broer Simon woont op boerderij Tespelduin en zus Adriana met Gerrit Warmerdam op “Bouwlust”, een boerderij iets ten zuiden van Sprockelenburg.

Mogelijk was de boerderij in Woubrugge al eerder Verdegaalbezit en kocht Jacob dit uit een nalatenschap. Boerderij “Altijd wat” is 23 hectare groot en is daarmee ongeveer 8 hectare in omvang kleiner dan Sprockelenburg van Cornelis en Petronella van Schagen-Verdegaal. Toch is de ruil “om niets”, geen van de twee partijen hoeft de ander bij te betalen. Mogelijk zal de doorgaans lagere waardering voor weiland op zandgrond daarbij een rol gespeeld hebben, de grote duinpercelen bij Sprockelenburg werden wellicht minder waardevol geacht dan het veenweiland in Woubrugge. Jacob en Anna Verdegaal wonen tot het vertrek van Cornelis en Petronella in 1870 in de Vogelenzang . Jacob overlijdt echter in de eerste maanden waarin zijn gezin op Sprockelenburg woont. Zijn weduwe Anna Warmerdam blijft achter met drie kinderen uit haar eerste huwelijk met Simon van der Hulst en drie uit het huwelijk met Jacob. De samenstelling van de boerderij is nagenoeg ongewijzigd bij het overlijden van Anna Warmerdam in 1881. Weduwe Anna heeft wel wat weilanden geruild kort na de dood van haar man Jacobus Verdegaal. De erfgenamen, bestaande uit de kinderen Van der Hulst en Verdegaal besluiten in 1881 het hele bezit per openbare veiling te verkopen.

Daarmee komt in feite een einde aan het eeuwenoude boerenbedrijf op Sprockelenburg want de zo mooi aaneengesloten weilanden van de boerderij worden opgesplitst op de veiling in twaalf koopnummers. Vergeleken met de duizend gulden die de Vlaamse familie Villegas in 1765 ontving voor de boerderij met weiland levert Sprockelenburg honderd jaar later ruim zestig keer dat bedrag op. Daarbij wel aangetekend dat de boerderij in omvang van de landerijen ruim verdubbeld was. Het tekent hoe de markt voor agrarisch onroerend goed zich hersteld heeft in de negentiende eeuw.

Koopnr  Koop In hectarePrijs in hele gldKoper in 1881
1 (huis)3.55.0910.000Simon Verdegaal, Jacob en Engel Oostdam
23.86.601.555Willem Hoogeveen
3, 5, 6, 710.79.5523.420Pauline Deutsz, douariere Dirck van Lennep
41.63.203.420Willem Corneliszoon van der Meer
8 en 96.81.5215.800Jan van Elk
101.89.103.800Pieter van Eeden (de jongste)
112.13.095.000Willem Klaaszoon van den Burg
123.66.003.200Pieter Heemskerk
 34.34.15fl  66.195 

Beschrijving 1881

Sprockelenburg wordt beschreven in 1881 in de nalatenschap van Anna Warmerdam. Het is één van de weinige aantekening over hoe het oude boerengebouw eruit zag. We praten dan over het gebouw dat op de kadasterkaarten van 1818 en 1888 ongewijzigd lijkt. De omschrijving luidt: “Een bouwmanswoning bevattende de voorkamer, opkamer, keuken, zomerhuis, werkhuis, kelderhuis, kelder, drie zolders, stalling voor zevenentwintig koeien en twee paarden, een vijf en een vier roeden grote hooiberg, dorsvloer, karnmolen, wagen- en pinkenschuur, varkenshok en verder getimmerte, erf, tuin en boomgaard benevens een partij uitmuntend wei- of hooiland, alles aan elkander staande en gelegen onder de gemeente Noordwijkerhout in de Noordzijder Polder…”

Aan de westzijde grenst de boerderij aan de gemeente Noordwijk, aan de oostzijde liggen de tot weiland omgevormde duinakkers. Hoe oud het boerengebouw op de kaart precies was weten we niet, er zijn geen aanwijzingen gevonden. Maar het is zeker niet het gebouw dat door de eerste boeren bewoond werd. Pas aan het einde van de negentiende eeuw (circa 1898) maakt dit boerengebouw plaats voor een woning met bollenschuur. Deze woning met ruim drie hectare is dan nog altijd eigendom van Simon Verdegaal en zijn echtgenote Margaretha Pennings maar werd niet door dit echtpaar bewoond. Zij woonden op ’t Espelduijn. Tussen 1881 en 1904 noteren we Jan van den Berg, Gerrit van der Klauw en Leendert van Noort als huurders van de woning. Van Leendert weten we dat zes gulden per maand aan huur betaalde voor de woning, de grond erom heen werd apart verhuurd.

Als in 1903 Simon Verdegaal overlijdt wordt een jaar later bij de verdeling van zijn nalatenschap de woning Sprockelenburg met drie en halve hectare aanliggende grond toegewezen aan zijn zoon Jacobus Verdegaal, die er bloemen kweekt. Ook Jacobs neef Jan Verdegaal heeft er later nog gewoond. Door het afzanden van de grond rond deze locatie ten behoeve van de bollenteelt staat de huidige woning als het ware op een lage terp, het verschil in hoogte zien we nog op zoveel andere plaatsen in Noordwijkerhout en zou je een symbool kunnen noemen voor de grote verandering die het dorp door de komst van de bollenteelt onderging. Van een dorp van koeien en konijnen naar tulp en narcis. De overgang naar de bloem- en bollenkwekerij vanaf einde 19e eeuw is dan ook een mooi moment om hier een punt te zetten achter de geschiedenis van het boerenbedrijf op het oude Sprockelenburg.

Oktober 2025. Jan Duivenvoorden

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.