Je bekijkt nu De moord bij huize Voorburg en herberg Halfweegen
De herberg op Halfweg Rijksdienst Cultureel Erfgoed

De moord bij huize Voorburg en herberg Halfweegen

Bij onderzoek naar de stamboom Duivenvoorden kwam al snel naar voren dat de eerste generatie van de familie te verbinden is aan het kleine buurtschap Halfweg Lisse. Arij Janszoon Duijvenvoorden had er mogelijk een schelpenopslag en huurde het dichtbij gelegen land de Keutelvenen. Jan Janszoon Duijvenvoorden hield in de herberg op Halfweg enkele paarden- en koeienveilingen. Beiden hadden een relatie met de familie Van Schoten die de herberg uitbaatte en er zo’n 50 jaar lang de glazen van dorstige trekschuitreizigers vulde. Een familie die ook eigenaar was van de iets noordelijker gelegen kalkovens.

1684, vierde paardenveiling van Jan Janszoon van Duijvenvoorde en Maarten Pauluszoon van Schoten in herberg Halfweegen

Bij het verzamelen van materiaal rond het buurtschap dook een moord op die plaatsvond voor de herberg en het buitenverblijf Voorburg, twee gebouwen aan de Trekvaart, aan de noordzijde van de Delfweg. Deze moord leek verband te hebben met de schuld die voorouder Arij Janszoon moest inlossen bij de verdachte van de moord, jonkheer Andries van Sypesteyn, eigenaar van de Keutelvenen die door Arij gepacht werden. De jonkheer was na zijn daad gevlucht en de baljuw legde beslag op al zijn goederen. De gedachte dat de beslaglegging leidde tot de gedwongen verkoop van de goederen van Arij Janszoon blijkt bij nader onderzoek onjuist te zijn, omdat de moord pas 10 maanden na de verkoop plaatsvond. Dat neemt niet weg dat de moord een mooi verhaal oplevert. Daarom aandacht voor de geschiedenis van het plaats delict, het buurtschap Halfweg (Lisse).

Midden 17e eeuw worden door de steden Haarlem en Leiden plannen ontwikkeld om een trekvaart aan te leggen. Een trekvaart is gebaat bij strakke lijnen. Het uitdiepen en verbreden van de oude afwatering de Swet zorgt voor een snelle en goedkope ontwikkeling van de vaart. Een rechte aanleg kan niet overal. Vanaf Halfweg tot aan de Beeklaan in De Zilk loopt nog altijd een deel van de Swet door de bollenvelden ten westen van de Trekvaart. Zij vormt daar ook de dorpsgrens want tussen de Swet en de Trekvaart behoort een smalle strook grond tot de gemeenten Lisse en Hillegom. Zowel bij Halfweg als bij de kruising Beeklaan met de Trekvaart had het ambacht Noordwijkerhout dan ook geen zeggenschap over de ontwikkeling van deze locaties.

Vanaf 1657 is de vaart twee eeuwen lang de belangrijkste verbinding tussen de steden. Besloten wordt precies halverwege een huis te bouwen waar de directie van de Vaart toezicht op het trekschuitenverkeer kan houden, trekpaarden gewisseld konden worden en reizigers bij konden komen van de lange vaartocht. Het zogenaamde “Huis van Leiden en Haarlem” verrijst op een perceel van Jan Corneliszoon Warmerdam, aan de zuidzijde van de Delfweg.

Ontwerp van het “Huis van Haarlem en Leiden” . Erfgoed Leiden Lei001001421

Het succes van de Vaart werd voorzien door gefortuneerde inwoners zoals jonkheer Cornelis Ascanius van Sypesteyn uit Hillegom. Via zijn bestuurlijke functies was hij al vroeg op de hoogte van de plannen. Vanouds was zijn familie grootgrondbezitter in Hillegom en Cornelis Ascanius breidt dit bezit flink uit in Lisse en Noordwijkerhout, met name rond het nieuwe buurtschap dat toepasselijk Halfweg wordt genoemd. In 1653 wordt Sypesteyn eigenaar van de pas gebouwde boerderij Harmenstein en zo’n 10 jaar later verrijst naast de Hoogeveense poldermolen zijn buitenplaats Veenhuizen. Ook stedelingen zien brood in een buitenverblijf dicht bij het goed bereikbare Halfweg. Rond 1668 wordt Houtlust gebouwd door de Leidse familie Schuijl en 20 jaar later schenkt Amsterdammer Jan Six zijn zoon Nicolaas het fonkelnieuwe Sixenburg. Beide buitenplaatsen stonden slechts een paar honderd meter ten zuiden van Halfweg

Ook de Noordwijkerhoutse familie Van Schoten ruikt kansen. Geworteld op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg groeit deze familie vanaf begin 17e eeuw flink uit en zal op veel plekken in de noordelijke Bollenstreek onroerend goed verwerven. Cornelis Corneliszoon van Schoten koopt 8 jaar voor de aanleg van de Trekvaart een perceel grond met een stal en schuur in de zuidoosthoek van de Delfweg en zijn broer Floris gebruikt van jonkheer Van Sypesteyn in erfpacht een perceel grond daar dichtbij. Op dit perceel zal Paulus Floriszoon van Schoten kort na de opening van de Trekvaart een herberg beginnen. Het buurtschap bestaat daarmee uit het Directiehuis, een herberg, een kleine woning daarnaast en de iets westelijker gelegen boerderij Harmenstein. Op korte afstand bevinden zich de hofsteden Het Huis Ter Lugt, Veenhuizen, Sixenburg en Houtlust. Aan de oostzijde van de Trekvaart verrijst in dezelfde periode de Keukenhof naast het al oudere Middelburg en Veenenburg. Allemaal hofsteden of buitenverblijven met stadse eigenaren.

Met deze beschrijving van het plaats delict en omgeving kunnen we nu naar de verdachte uit onze moordzaak, Andries van Sypesteyn. Zonder de verdiensten van de opeenvolgende generaties van de familie Van Sypesteyn uit Hillegom tekort te willen doen moeten we constateren dat de jonkheren opmerkelijk vaak in archieven genoemd worden bij conflictsituaties. Men krijgt de indruk dat het allesbehalve gemakkelijke heren waren, zij zoeken nogal eens andermans grenzen op. Wat er die nacht van de 17e december 1705 precies gebeurde kunnen we het beste volgen aan de hand van de getuigenis van de eigenaren van de herberg op Halfweg. Dat zijn Cornelis de Graaf en zijn vrouw Neeltje Huibertsdochter Heemskerk. Ook hun 18-jarige dochter Gerritje en hun “knegt” Cornelis Verhoog zijn aanwezig als hoofdofficier van justitie van de stad Haarlem, Jacob van der Sprang vraagt naar de gebeurtenissen van die decembernacht. Het verhoor vindt een week na de moord plaats.

Neeltje Heemskerk verklaart (op hoofdlijnen, dicht bij originele tekst gebleven): “…waar en waarachtig te wezen dat op de voorleden donderdag, zijnde de 17e dezer lopende maand december des avonds, de klok omtrent 6 uur, ten haar huijze is gecomen de persoon van Claes Benne (Benjaminszoon). Dat de klok 8 uur op dien zelfde avond mede ten huijze is gecomen den heer en meester Andries van Zijpestijn, benevens zijn paard en chaise (koets), alsmede enige mensen de welke uit de schuit die om 6 uur van Leiden afgevaren was….. Dat de voornoemde Andries van Zijpestijn en Claes Benne in de herberg zijn blijven zitten drinken in de gelagkamer zonder dat zij als getuige enige woorden of kwestie heeft gehoord. Dat Cornelis de Graaf naar bed is gegaan ’s-nachts om 2 uur en dochter Gerritje en knecht Cornelis dat al voor 9 uur ’s-avonds deden.”

De drie andere getuigen bevestigen het verhaal van Neeltje tot dusver. Zij vervolgt: “…dat zij tussen de donderdag en vrijdag, de klok tussen 3 en 4 uur, als wanneer zij alleen was opgebleven, de voornoemde Claes Benne zonder enige woorden of kwestie met iemand gehad te hebben, eerst uit haar herberg was vertrokken onder de woorden “het wordt nu al mijn tijd naar huis te gaan”. En dat kort daarna de heer en meester Andries van Zijpestijn is vertrokken na haar goede nacht te hebben gewenst. Dat zij zeer kort daarna een gruwelijk gekerm buiten het huis heeft gehoord en alleen op zijnde riep zij de andere getuigen, ondertussen een lantaarn opstekend. Is daarmee naar Abel Willemszoon gegaan, de stalknecht (van het Directiehuis), ten einde hij zijn meester zouden halen. Terugkomend heeft zij Claes Benne dood gevonden, zonder iemand anders bij de overledene te hebben gezien dan de getuigen die op haar geroep waren afgekomen….”.

Cornelis de Graaf, de echtgenoot van Neeltje vult haar verhaal aan en vertelt dat hij, gekleed in niet meer dan zijn ondergoed, bij Claes gekomen was, die “overeind stond maar al bukkende was”. Hij had Claes in zijn armen genomen, maar heeft nooit iets uit de mond van de stervende man gehoord over de dader of zelf iemand in de omgeving gezien. Ook stalknecht Abel Willemszoon is aanwezig bij het opmaken van de verklaring en vertelt dat hij op het verzoek van Neeltje te paard naar zijn meester is gereden en rond vijf uur terug gekomen is. Voor de herberg heeft hij het lijk van Claes Benne zien liggen.

Claes Benne of Benjaminszoon zou met een sabel doodgestoken zijn. Gezien bovenstaande getuigenissen wijst alles in de richting van jonkheer Andries van Sypesteyn. Het feit dat Andries kort daarop vlucht naar de vrijplaats Vianen pleit niet in zijn voordeel. Toch is hij nooit voor de moord veroordeeld en gestraft. Enerzijds komt dit doordat hij in Vianen volgens oud stadsrecht asiel kreeg van de heer Van der Lippe, anderzijds lijkt het alsof de sterke arm der wet moeite heeft om eensgezind een zaak te maken. De aanpak verzandt in discussies over procedures. De baljuw van Noordwijkerhout, Lisse, Hillegom en Voorhout, meester Pieter Dierquens, protesteert tegen het feit dat de Haarlemse justitie de zaak opgepakt heeft en zelfs al tot veroordeling van Andries van Sypesteyn was overgegaan. Zij hebben hem voor eeuwig verbannen uit het gewest Holland, op straffe van onthoofding  door het zwaard als hij onverhoopt terug mocht keren. Dit alles kort na de moord op Halfweg. Baljuw Dierquens richt zich tot de Staten van Holland en betwist de autoriteit van de Haarlemse bestuurders, met name wat hun beslag op de onroerende goederen van Andries van Sypesteyn betreft, die toch grotendeels in zijn baljuwschap gelegen waren. Omdat Andries formeel in Haarlem woonde, waar hij huizen had aan de Zomervaart en Jacobsstraat valt het handelen van de Haarlemse justitie te plaatsen maar dat werpt de vraag op wat de bij verstek veroordeelde  moordenaar  die tragische decemberdag in het buurtschap Halfweg kwam doen.

Huize Voorburg.

Huize Voorburg of ’t Heerschapshuis met de herberg Halfweegen situatie circa 1730

Een landmeter heeft rond 1730 de gebouwen aan de Trekvaart en Delfweg opgemeten en uitgetekend. De buitenplaats Voorburg wordt door hem ingetekend als “’t Heerschapshuis”, terwijl de naam Voorburg toen toch al in documenten werd gebruikt. Met andere kaarten is bovenstaande bewerking van de landmeterstekening gemaakt

Het antwoord op de vraag waarom Andries die decemberdag op Halfweg Lisse was zou wel eens heel simpel kunnen zijn: Andries had daar net zijn buitenplaats Voorburg gebouwd, iets ten noorden van de herberg. Alleen valt lastig te bewijzen wanneer die bouw voor december 1705 plaatsvond. Omdat hij zijn toevluchtsoord Vianen niet kan verlaten kan Andries zijn zaken in de Bollenstreek niet zelf behartigen. Zijn broer Cornelis, die baljuw is in Oud- en Nieuw Beierland, kan ook niet voor hem optreden. Vandaar dat we meerdere procuraties op naam van Andries kunnen noteren. Hij geeft daarbij opdracht aan de beheerder van het Oude Mannenhuis in Haarlem, een zekere Joan Schuurman  om zijn belangen  te behartigen. Uit augustus 1707 dateert de opdracht tot verkoop van Voorburg, omschreven als “zijn woning, plaats en boomgaard met al het daarbij behorende,  staande tussen Haarlem en Leiden, het laatst door hem zelf bewoond”. Het laatste detail is belangrijk. Immers, aangezien hij op de aktedatum al lang en breed in Vianen woonde is het dus goed mogelijk dat Andries wel degelijk op buitenplaats Voorburg heeft gewoond ten tijde van de moord. En het huis ook heeft laten bouwen. Dat moet dan kort voor de moord gebeurd zijn want als in april 1708 de broers Cornelis en Andries van Sypesteyn de waarde van hun onroerend goed in Lisse laten taxeren is sprake van een “nieuw huis en tuin in de Hoge Morsvenen of  Sillicker polder” waaraan een erfpachtrecht van 8 gulden per jaar verbonden is. Met name dit erfpachtbedrag bevestigt dat het om de woning Voorburg gaat, want die erfpacht blijft tot aan de afbraak in 1788 aan het huis verbonden.

Andries van Sypesteyn werd in 1667 geboren, zoon van jonkheer Cornelis Ascanius van Sypesteyn en Maria van Horn. Zijn vader wordt zes jaar later in de onrustige periode rond het  Rampjaar 1672/73 vermoord door opstandige burgers uit Gorcum. Na een studie rechten in Harderwijk wordt Andries in1689 benoemd als advocaat van het Hof van Holland; hij woonde toen net een jaar in Haarlem waar hij getrouwd was met Maria van Duren. Met haar krijgt hij drie kinderen, maar Maria overlijdt op jonge leeftijd in 1696. Zijn aandeel in de erfenis van zijn vader was Andries in 1693 door zijn moeder toegekend en op naam gesteld. Daarmee werd hij eigenaar van de buitenplaats Veenhuizen en boerderij Harmenstein, beiden aan de Trekvaart. Hij wordt ook eigenaar van een “huijsie” dat aan de noorzijde van de herberg staat, in dat jaar bewoond door de weduwe van Pancras Gerritszoon (Meijster JD). Het huis Voorburg is gebouwd op hetzelfde perceel, slechts een paar duizend vierkante meter groot, of zoals in akten wordt weergegeven: 176 Rijnlandse Roe.

In tegenstelling tot de herberg die altijd bewoond is door Noordwijkerhoutse families heeft de buitenplaats Voorburg na Andries van Sypesteyn voornamelijk Amsterdamse eigenaren en gebruikers gekend. De eigenaren op een rijtje:

De opeenvolgende eigenaren van de buitenplaats Voorburg

Al met al een hele lijst eigenaren voor een huis dat maar zo’n 80 jaar bestaan heeft. Daarvan kunnen we eigenlijk alleen de Amsterdammers Jan Neyman, Jan Pieterszoon van Bree en Nicolaas Witsen, secretaris van de stad als langdurige gebruikers van de woning beschouwen. Van Bree en Witsen kopen grond bij dat voor het grootste deel in Noordwijkerhout ligt, in de Zilker polder. Opvallend is het voorbehoud dat de erfgenamen van Nicolaas Witsen bij de verkoop aan Geerlof de Waal maken. Zij willen Voorburg afbreken en de vrijgekomen materialen zelf verkopen. Bij de term buitenplaats denken we al snel aan een imposant gebouw maar daar is meestal in de Bollenstreek geen sprake van. Voorburg was, zoals te zien op het kaartje van de landmeter aanzienlijk kleiner dan de herberg ernaast. Dat gebouw heeft overigens op de tekening wel hetzelfde grondvlak dat we kennen van 20e eeuwse kaarten en foto’s, een belangrijke indicatie voor de ouderdom van het gebouw. In een beschrijving van Voorburg is sprake van een woonkamer met vier andere vertrekken. En wat bijgebouwen zoals een stal, hooischuur, tuin, boomgaard, visvijver, prieel en speelhuis. Een samenstelling voor hofsteden in de Bollenstreek die we wel meer zien.

Beschrijving van de buitenplaats Voorburg in 1735

Herberg Halfweegen

Floris, Paulus en Maerten van Schoten

Van het grote gezin van Cornelis Symonszoon van Schoten (ook geschreven als Schoter) en Gerbechtje Symonsdochter van Langevelt dat eind 16e eeuw op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg in Noordwijkerhout woonde bereiken alle tien kinderen de volwassen leeftijd. Dat is bijzonder te noemen want veel kinderen stierven jong. Daaronder maar liefst acht zonen, die er via hun huwelijken voor zorgen dat de familienaam Van Schoten stevig verankerd wordt in de Bollenstreek. Zoon Floris die aan de hoek van de Beeklaan in De Zilk woonde heeft door de aankoop van een stuk grond mogelijk de basis gelegd voor de bouw van een herberg. Een aanwijzing daarvoor is de vermelding in 1651 als inwoner van Lisse, waaronder het gebied van Halfweg valt. Lang heeft hij er zeker niet gewoond want hij verhuisde naar Alkmaar.

De keuze voor de bouw van een herberg is niet zo vreemd gezien het feit dat zijn broer Jan Corneliszoon van Schoten al eerder waard was geworden in herberg “Het Verbrande Huis” in Heemstede. De herberg bouwde onder Paulus Floriszoon van Schoten naam en faam op en wordt omschreven als  “daar waar Halfweegen uithangt”, bedoelende dat een bord met deze naam de herberg sierde. Paulus (Poulus) Floriszoon trouwde Maritje Huibertsdochter. Zijn zus Maritje Florisdochter van Schoten woonde bij dit echtpaar in en hielp mee in de herberg. In zijn testament laat Paulus dan ook vastleggen dat zowel zijn vrouw als zijn zus tot aan hun dood in de herberg mogen blijven wonen of door zijn erfgenamen onderhouden moeten worden. Tot zijn boedel hoorde ook een zeilschip en een trekschuit, wat duidt op inkomsten als schipper naast het herbergierschap.

Paulus wordt opgevolgd door zijn zoon Maerten. Hij trouwde kalkbrandersdochter Grietje Akersloot. Haar ouders waren eigenaar van de kalkovens aan de Beeklaan in Hillegom/De Zilk. Maerten zal tot het jaar 1700 de herberg succesvol exploiteren en breidt het familiebezit uit door de aankoop van meerdere percelen akker of weiland, zelfs een klein duintje wordt aangekocht. Tot de boedel van zijn vader die Maerten Pauluszoon in 1686 samen met zijn broer Cornelis als enige erfgenamen van hun vader verdeelt behoort ook een huis dat naast de herberg stond op een perceel grond van 193 Rijnlandse Roe. Het is niet duidelijk of dit het eigen huis van de herbergier was of dat dat dit huis verhuurd werd. Het huisje stond aan de Noordwijkerhoutse zijde van de  ambachtsgrens met Lisse en daarom betalen de eigenaren belasting in dat eerste dorp.

De eigenaren van de herberg op Halfweg Lisse vanaf de familie Van Schoten

Cornelia Huibertsdochter Heemskerk.

Cornelia werd in of rond 1664 geboren op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg als oudste kind van Huibert Hendrickszoon Heemskerk en Agniesje Cornelisdochter Zeestraten. Daarmee woonde zij slechts een kilometer van de herberg aan de Trekvaart. De datum van haar huwelijk met Cornelis Adriaenszoon de Graaf moet kort voor 1686 zijn geweest want Cornelia wordt niet meer genoemd als inwonend bij haar ouders in de telling van katholieke gezinnen van dat jaar. Ook blijkt dat zij ten tijde van de moord eind 1705 al een dochter heeft van 18 jaar, Gerritje. Cornelia krijgt met Cornelis de Graaf in ieder geval nog twee andere kinderen waarvan we weten dat zij volwassen zijn geworden, Adriaen en Jacobus. In 1700 wordt het echtpaar De Graaf-Heemskerk eigenaar van de herberg op Halfweg. Cornelis de Graaf is één van de getuigen bij de moord op Claes Benne in 1705, maar hij overlijdt vier jaar later, kort na het opmaken van een gezamenlijk testament. In diezelfde periode overlijden ook de vader en moeder van Cornelia, die van het Huis Ter Lugt naar een boerderij in Lisse waren verhuisd.

Een moeilijke periode dus voor Cornelia, die echter al vrij snel hertrouwt, binnen een jaar na de dood van haar eerste man. Haar nieuwe echtgenoot is Hendrick Korsten, die oorspronkelijk uit het Luikse komt, uit het graafschap Loon. Met haar nieuwe man krijgt zij geen kinderen meer, zij is dan ook al zo’n 45 jaar oud. En dat nieuwe huwelijksgeluk duurt ook relatief kort, slechts zo’n tien jaar want kort na het opmaken van hun testament in februari 1720 wordt Cornelia in juni al weduwe van Hendrick genoemd. De herberg blijft in deze periode op haar naam staan al maakt zij in haar testament duidelijk dat haar zoon Jacobus de Graaf de zaak mag overnemen, het schip gebruiken, net als de landerijen met het bijbehorende vee.

Cornelia trouwt nog een derde keer, in 1624 met Jacob Dirckszoon van Haestregt. Ook voor hem is het een derde huwelijk en net als Cornelia heeft hij kinderen uit zijn eerste huwelijk, voor beiden reden om hun ingebrachte vermogens strikt te scheiden. Jacob overlijdt slechts vijf jaar later.

Cornelia’s dochter Gerritje, die getrouwd was met Paulus Maertenszoon van Schoten, een zoon van de eerdere eigenaar van de herberg, overleeft haar moeder niet. Gerritje kreeg één zoon, Maerten Pauluszoon, die in de plaats van zijn moeder zal treden in het laatste testament dat Cornelia Heemskerk zal opmaken. Dat gebeurt in 1742, zij is dan bijna 80 jaar oud en bepaalt dat haar herberg Halfweegen overgeschreven moet worden op haar zoon Jacobus de Graaf tegen taxatiewaarde. Die bedraagt volgens de ingeschakelde deskundigen 5000 gulden. Jacobus was al jaren waard in deze herberg waarvoor hij een jaarlijkse pacht aan zijn moeder moest betalen, zo’n 150 gulden per jaar.

Jacobus de Graaf c.s.

Cornelia Huibertsdochter Heemskerk overlijdt in juli 1742, waarna de herberg conform haar testament overgedragen wordt op Jacobus Corneliszoon de Graaf. Die blijft tot aan zijn dood eind 1771 eigenaar, waarna herberg Halfweegen volgens het testament dat hij met zijn derde echtgenote Niesje Hardeman al in 1735 had opgemaakt, eigendom wordt van weduwe Niesje. Zij moet nog wel stiefdochter Neeltje uit haar mans tweede huwelijk uitbetalen voor een bedrag van bijna 6000 gulden. Het aandeel van Neeltje in haar vaders erfenis wordt vastgelegd na taxatie van de in detail beschreven boedel.

Het fraaie overzicht maakt duidelijk dat het gezin niet afhankelijk was van inkomsten uit het uitbaten van de herberg, maar ook een boerenbedrijf runde. Dubbele inkomstenbronnen kwamen veel voor maar is in dit geval ook te verklaren door de concurrentie van de kastelein uit het naastgelegen Commissaris- of Directiehuis. Zo worden in de stal van boer Jacobus de Graaf en zijn weduwe Niesje Hardeman 3 paarden, 10 koeien, 7 kalveren en 8 schapen geteld. Het echtpaar bezat in de Zilker- en Hoogeveense polder elf hectare aan weiland. Opvallend is het bedrag dat contant aanwezig was in de herberg, maar liefst 4700 gulden, voor die tijd een enorm bedrag.

Weduwe Niesje Hardeman was bij de dood van haar man bijna 40 jaar met hem getrouwd. Zij weet haar bezit uit te breiden met twee hectare weiland achter het Directiehuis en wordt ook eigenaresse van het Houtvesterslaantje dat achter dat huis loopt, vanaf de Trekvaart naar de Delfweg. Zij heeft maar één erfgenaam, haar dochter Geertruij. Die trouwt in 1787 met Geerlof de Waal uit Woerden. Zijn nemen de herberg over en breiden het boerenbedrijf verder uit. Ook Geerlof en Geertruij hebben maar één kind, Cornelis de Waal. Hij wordt na de dood van zijn moeder in 1817 en vader in 1825 eigenaar van de herberg en de boerderij, waartoe dan bijna 27 hectare aan weiland behoort. De familie De Waal is dan ook meer boer dan herbergier geworden en dat geldt ook voor volgende eigenaren van de herberg op Halfweg. Cornelis de Waal wordt opgevolgd door zijn weduwe Geertruij van Beek, die een deel van het bezit zal verkopen maar de herberg en enkele landerijen weet te behouden. Zij draagt deze over aan haar zoon Pieter de Waal in 1855.

Als in 1842 de spoorlijn Haarlem-Leiden wordt geopend neemt het belang van de Trekvaart snel af. Het Commissaris- of Directiehuis, waarin ook een café was gevestigd wordt rond 1860 afgebroken, de vrijgekomen grond wordt door de stad Leiden daarna verpacht aan schelpenvisser Herman Wijnands, die het als los- en laadplaats gebruikte. De herberg van de familie De Waal is dan de enig overgebleven oorspronkelijke bebouwing aan de westzijde van de Trekvaart. De herberg had daarmee minder concurrentie van de buurman, maar trekvaartklanten waren er ook nauwelijks meer.

Kaart Hoogheemraadschap Rijnland, 1906; goed terug te vinden: de bouw van arbeiderswoningen aan noordzijde herberg

Als de herberg op Halfweg in 1865 wordt gekocht door Theodorus Warmerdam verandert de omgeving snel. Er worden huizen gebouwd aan de Delfweg, onder meer een zestal arbeiderswoningen aan de noordzijde van de oude herberg “Halfweegen” die later nog van naam zal veranderen, omgedoopt wordt tot “Spoorzicht”. Menig perceel weiland in de omgeving wordt omgevormd tot bollenland, ook door koffiehuishouder Warmerdam. Het direct aan de Trekvaart gelegen gebied krijgt als bouwterrein een nieuwe bestemming. Dirk Warmerdam zal tot 1905 eigenaar blijven en wordt kort opgevolgd door Jan Lieverse en in 1909 door Jan Kaptein. De herberg wordt in haar nadagen gebruikt als woning.

De herberg in haar laatste dagen als woning gebruikt

Halfweegen is uiteindelijk zo’n 315 jaar na de bouw gesloopt, rond 1970. In tegenstelling tot de buitenplaats Voorburg dat vele eigenaren kende die ook nog eens allemaal buiten de Bollenstreek woonden, wordt de geschiedenis van de herberg gekenmerkt door langdurig familiebezit en overdracht via nalatenschap.

In eerdere publicaties over de herberg wordt deze wel eens “De Bonte Hengst” genoemd. Het is mogelijk dat die naam inderdaad door boven schreven families gebruikt werd maar in alle officiële documenten uit mijn verzameling komt die naam niet voor en daarom hier ook niet gebruikt. JD juni 2021.

Update maart 2024: door een lezer getipt over de vermelding van “De bonte hengst” op een boedelveiling van Cornelia Heemskerk in 1724. “Daar waar de bonte hengst uithangt” staat er aan het einde van deze boedelveiling; er is dus bewijs voor deze naam van de herberg!

Het lot van Andries van Sypesteyn

Vrijgeleide brief Vianen voor Andries van Sypesteyn, 26-12-1705, NHA1614/366

En hoe is het moordverdachte Andries van Sypesteyn vergaan? Na jarenlang geïsoleerd in zijn toevluchtsoord Vianen te hebben gewoond wordt hij vermeld in Antwerpen en later nog in Mechelen waar hij uiteindelijk is gestorven in 1723. Zijn misdaad moet zijn leven sterk beïnvloed hebben. Zijn twee kinderen, Cornelis Ascanius en Maria Magteld, uit zijn huwelijk met de vroeg overleden Maria van Duuren worden opgevoed bij hun grootouders in Haarlem. Hun toekomst was daarmee verzekerd want zij zijn de voornaamste erfgenamen van hun niet onbemiddelde grootmoeder Lucretia Rouse, die in 1713 overlijdt. De schoonmoeder van Andries maakt in 1709 in een bijgesteld testament de kinderen tot haar erfgenaam en stelt nadrukkelijk dat hun vader zich op geen enkele manier met haar “sterfhuis” (begrafenis en nalatenschap) mag bemoeien en bepaalt dat haar erfenis uitsluitend door de voogden over de kinderen beheerd zal mogen worden tot deze 25 jaar oud zijn of getrouwd. Andries probeert daar op afstand via lokale vertegenwoordigers uit het gewest Holland nog tevergeefs greep op te krijgen. Uit andere opdrachten die Andries aan mensen geeft om zijn zaken in Haarlem en Bollenstreek te behartigen blijkt dat hij door de beperkte mogelijkheden zijn beroep van advocaat uit te oefenen zijn onroerend goed voor een deel van de hand moet doen. Zo verkoopt hij naast zijn woning Voorburg ook de buitenplaats Veenhuizen en boerderij Harmenstein, beiden in 1719. Andries van Sypesteyn heeft nooit rekenschap voor zijn daad afgelegd, ondanks pogingen van Noordwijkerhoutse baljuws om een nieuw proces tegen hem te starten in de jaren na de moord op Halfweg Lisse.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.