Hoe oud het buurtschap de Ruigenhoek precies is weten we niet maar er is geen reden om aan te nemen dat het later is ontstaan dan andere delen van Noordwijkerhout. Gelegen aan de kruising van een oude noord-zuidroute, de “heerweg” en de weg naar Lisse leefden op deze locatie in de zestiende eeuw al meerdere gezinnen bij elkaar. Het is goed mogelijk dat de winning van turf in dit gebied rond het Klijne Silcker Duijn bij de ontwikkeling van het buurtschap een rol heeft gespeeld. Het delven van turf in de drassige veenstroken tussen de strandwallen leidde tot wateroverlast en werd daarom al vroeg gereguleerd. Aan de Ruigenhoek zou tot het einde van de vijftiende eeuw turf gewonnen zijn, onder meer door het klooster Leeuwenhorst. Terugkerende overstromingen, vaak het gevolg van de doorbraak van de Spaarndammerdijk, zette het gebied onder water, tot in de zeventiende eeuw vinden we daar voorbeelden van terug. Zoals de winter van 1619 toen het water is blijven staan tot in maart, mede omdat de Hillegommer Beek met een schot was afgesloten.
Tot de vroege bewoners van het gebied behoorden de eigenaren van de hier besproken boerderij Smit, in De Zilk ook bekend als Bethlehem, een naam die de locatie pas in veel latere tijden gekregen moet hebben, want voor 1800 heeft de boerderij geen naam in archieven en vanaf 1895 wordt de boerderij bij overdrachten “Bijduin” genoemd. Terwijl het bij andere boerderijen op deze website steeds zo moeilijk is om iets over de oudste bewoners te vertellen geldt in dit geval dat er relatief veel over hen gevonden is. Dat is vooral dankzij de rol van boer Thonis Claeszoon als eerste ambachtsbewaarder van De Zilk. Zijn benoeming en het feit dat De Zilk een aparte parochie vormde met de Delfweg als grens maakt dat dit deel van Noordwijkerhout in bestuurlijk opzicht een zekere mate van zelfstandigheid kende, iets dat op de dag van vandaag door de Zilkers als zodanig wordt gevoeld.
Allereerst eerst een overzicht van alle eigenaren van de boerderijlocatie Smit of Bethlehem tot circa 1955. Met in de derde kolom details
Genoemd vanaf | Eigenaar | Status of details |
1505 | Claes Claeszoon | Eigenaar en gebruiker |
1530 | Thonis Claeszoon (Anthonis) | Vanaf 1540 met zijn vader genoemd |
1561 | Maricke (Maritje) Jacobsdochter als weduwe van Thonis Claeszoon | Met haar acht kinderen eigenaresse en gebruikster |
1566 | Dirck Anthoniszoon | Gebruiker van de erven Thonis Claeszoon en Maritje Jacobsdr |
1579 | Nicolaes van der Laen | Erven Thonis Claeszoon erfpachters |
1583 | Jan Adamszoon Visscher | Aangekocht tussen 1583 en 1592 Engebrecht Jacobszoon pachter |
1616 | Claes Joostensz Soutman olieslager c.s. Hofje Catharina Jansdr ieder helft | Philip Janszoon “Uijtterdijk” met weduwe Engebrecht Jacobszoon |
1633 | Claes Joostenszoon Soutman olieslager ½ Hofje Catharina Jansdochter ½ | Jacob Jacobsz pachter tot 1640 |
1640 | Claes Joostenszoon Soutman olieslager ½ Hofje Catharina Jansdochter ½ | Pieter Woutersz Cort met Dieuwertje Pietersdochter pachter |
1661 | Catharina Jansdr hofje verkoopt haar helft aan Jan Claeszoon Soutman | Pachtster is Dieuwertje Pietersdr weduwe van Pieter Woutersz Cort |
1680 ca | Hendrik Janszoon Soutman (vrijgezel) | Omvorming tot herenhuis Circa 1730 gedeeltelijk afgebrand |
1736 | Cornelis Engelszoon Brero en Kniertje Arkshoek | Eigenaren 1736 en gebruikers vanaf 1740 |
1771 | Huibert van Bourgondiën | Eigenaar en gebruiker |
1786 | Carel van Bourgondiën, Hillegom | Pachters: Pieter van Schagen, zijn weduwe Petronella Bronsgeest en Hendrick Papeweg vanaf 1799 |
1813 | Jacob Smit en Hendrika of Rika/Hendrijntje van Bourgondiën | Eigenaren en gebruikers |
1834 | Jacob Smit (als weduwnaar) | Eigenaar en gebruiker |
1837 | Petrus Smit en Alida Schrama | Eigenaren en gebruikers |
1883 | Petrus Smit (als weduwnaar) | Eigenaar en gebruiker |
1890 | Leonardus Smit en Maria van Kampen | Eigenaren en gebruikers |
1926 | Maria van Kampen (als weduwe) | Eigenaar en gebruiker |
1936 | Johannes Smit en Maria Teeuwen | Eigenaren en gebruikers |
1955 | Cornelis Smit en Johanna Stokman | Eigenaren en gebruikers |
Na 1955 | Familie Smit |
N.b. de gegevens vanaf de tweede helft 19e eeuw zijn gecontroleerd met het resultaat van gedegen onderzoekswerk door historisch genootschap “Oud de Zilck” dat gepubliceerd is het boek “De Zilk, 32 huizen een eeuw en ouder”. (JD).
De oudste bewoner, Claes Claeszoon (circa 1460/1480-1542)
Archieven geven ons pas vanaf circa 1540 voldoende zekerheid over namen van bewoners die we aan een boerderij of woning kunnen koppelen. Toch weten we zeker dat ene Claes Claeszoon al voor dat jaar op of dicht bij de boerderijlocatie Smit heeft gewoond. Claes wordt al genoemd in het begin van de zestiende eeuw en rekenend met de gegevens die we van hem en zijn zoon Thonis hebben mogen we uitgaan dat Claes tussen 1460 en 1480 geboren is. Hij is mogelijk dezelfde Claes Claeszoon die we leren kennen als valklegger op de Cattenhorst. Op dit terrein aan het Duinschoten gelegen werden roofvogels gevangen en Claes kreeg als één van de beheerders van dit terrein een kleine vergoeding van de rentmeesters van het grafelijk bezit. Ook mag hij er wat dieren laten grazen. Dat vogelterrein Cattenhorst lag niet zo heel ver van de Ruigenhoek, aan het huidige Duinschoten en het Houtland/Solassi.

We weten zeker dat Claes Claeszoon de vader was van Thonis want hij wordt samen met hem genoemd als eigenaar of gebruiker van ruim 17 hectare of 22 morgen land in de Hooge Veenen. Dat gebied lag zowel ten noorden als ten zuiden van de Delfweg en werd aan de oostzijde begrensd door de Laage Veenen. Omdat het wat hoger lag hadden de boeren met land in de Hooge Veenen minder last bij wateroverlast dan de eigenaren in de Laage Veenen. Zij hadden zelf bovendien de Hillegommer Beek verlengd richting de kust waardoor via die Beek overtollig water sneller kon worden afgevoerd op het Haarlemmer Meer, ook met behulp van een klein watermolentje. Daarvoor werd een deel van het Hillegommer bos gerooid met toestemming van het grafelijk bestuur, die de opbrengst van de houtverkoop goed kon gebruiken. We spreken hier over de periode 1520-1530.
De rol van het waterbeheer door het Hoogheemraadschap Rijnland was toen nog niet zo uitgebreid als tegenwoordig en boeren waren ook kritisch over het beheer. Als datzelfde hoogheemraadschap dan ook nog eens het zogenaamde Morgengeld wil invoeren, een betaling per perceel land dat men in eigendom heeft, ongeacht de kwaliteit of bruikbaarheid, zijn de boeren in de Hooge Veenen niet van plan daar ook maar één penning aan bij te dragen. Het leidt tot een eerste inventarisatie in 1540 van boeren met land in de Hooge Veenen en daarin worden Claes Claeszoon en Thonis samen genoemd. Claes Claeszoon is vermoedelijk kort voor de invoering van de Tiende Penning belasting van 1545 gestorven, want daarin wordt alleen Thonis genoemd, maar Claes komt nog wel voor in het Morgengeld van 1542.
Dat Morgengeld noemt ons Thonis en Claes maar voor twee verschillende woningen of locaties. Claes woont dat jaar op de woning die we in latere tijden leren kennen als de Catharinahof en Thonis op de woning Smit.
(An)Thonis Claeszoon (circa 1490/1510-1560)

Thonis wordt al in 1531 genoemd als zelfstandig huurder van een perceeltje duingrond waarop hij vier jonge koeien en twee kalveren plus een paard laat grazen. Hij betaalt daar een paar gulden voor aan de “rentmeester van de Wildernisse”. Tien jaar later komen we hem opnieuw tegen en dan behoort hij zelfs tot de grootste pachters van de rentmeester met zeven koeien, vier vaarzen, drie “hockelingen” of kalveren, drie paarden en zeven schapen. Die dieren lopen voor een half of heel jaar in het grafelijk duin rond, waarvoor Thonis 9 pond, 16 stuivers en 6 penningen aan “grashuur” aan de rentmeester betaalt. Dat doet hij waarschijnlijk voor eigen rekening hoewel in dat jaar zijn vader Claes nog leefde. Daarnaast zal Thonis vee op eigen weiland geweid hebben. Het aantal dieren dat genoemd wordt en de omvang van zijn landbezit, circa zeventien hectare, zijn een aanwijzing dat de uitspraak dat Thonis Claeszoon in die periode de grootste boer van de Hooge Veenen was wel eens zou kunnen kloppen. De Tiende Penningbelasting van 1553 bevestigt de flinke omvang van het boerenbedrijf van Thonis. Hij gebruikt in totaal ruim 32 morgen of 28 hectare aan eigen of gepacht land.
Die uitspraak komt van een bestuurder van het Hoogheemraadschap Rijnland, die met de Zilker boeren een conflict heeft over het betalen van het in te voeren Morgengeld en de opmeting van hun landerijen die daarvoor nodig is in 1542. De boeren vonden dat het waterschap voor hen weinig werk verrichtte en zij hadden immers zelf waterwerken tot stand hadden gebracht. Dat Rijnland voor elk perceel hetzelfde tarief hanteerde, het “morgen voor morgen”-principe vonden zij onredelijk omdat het gebied van de Hooge Veenen uit minderwaardige duingrond bestond. Ook in andere regio’s was de oppositie tegen het nieuwe Morgengeld stevig maar alle partijen doen water in de wijn en sluiten overeenkomsten. Daarbij wordt het te betalen tarief of de omvang van de percelen waarover men belastingplichtig was per geval aangepast. In De Zilk waar aanvankelijk de landmeter weggestuurd werd gaan de boeren met tegenzin akkoord met een regeling waarvan zij de kleine lettertjes blijkbaar niet goed gelezen of begrepen hadden. Zij denken geruime tijd geen Morgengeld te hoeven betalen maar in de overeenkomst blijkt een periode gesteld te zijn.
Omdat de ambachtsbewaarders van Noordwijkerhout hun vingers niet willen branden aan deze heikele kwestie weigeren zij voor het Hoogheemraadschap het Morgengeld in De Zilk te incasseren. Met als argument dat zij daar nooit belasting hadden geïnd. Daarbij werd mogelijk bedoeld dat de belasting doorgaans per parochie werd opgehaald en De Zilk lag in een andere parochie. De wijze en machtige heren van het hoogheemraadschap wijzen hierop Thonis Claeszoon als zijnde de grootste boer aan als incasseur van het Morgengeld. Thonis protesteert omdat hij immers lezen noch schrijven kon, maar dat was voor de heemraden geen argument. Met deze taak werd Thonis Claeszoon de eerste ambachtsbewaarder van De Zilk, dat vanaf circa 1545 nog eeuwenlang een eigen ambacht heeft gevormd, hoewel het verder bestuurlijk onder Noordwijkerhout viel.
Afzanden duingrond
In 1555 richt Thonis Claeszoon een verzoek aan het grafelijk bestuur in Den Haag. Hij wil graag een deel van zijn land ophogen met zand van een nabijgelegen perceel duingrond van acht- of twaalfhonderd Rijnlandse Roe of één tot anderhalve hectare. Dit verzoek past in een ontwikkeling die in het eerste kwart van de vijftiende eeuw op gang komt waarbij landeigenaren in de regio Bollenstreek hun grond willen verbeteren door zand uit het grafelijk duin, de Wildernisse, te halen om lager gelegen percelen op te hogen. De voorbeelden die we daarvan vinden betreft echter meestal grootgrondbezitters zoals de families Van Treslong en Van der Laen. Die beschikken over kapitaal en daarom is het opmerkelijk dat Thonis als boer met veel minder middelen ook zo’n plan voorlegt aan het gewest Holland. Zijn aanvraag bevat dan ook een verwijzing naar zijn verantwoordelijkheid als gezinshoofd, hij is immers “belast met wijf en negen kinderen”. Ook wordt benadrukt hoe onvruchtbaar de betrokken duingrond van de graaf van Holland, koning Philips de Tweede, wel niet was. Steriel en infertiele duinland was het, waar men in Den Haag toch niets aan had.
Thonis kon niet schrijven dus zijn verzoek is mogelijk mondeling neergelegd bij een Haagse ambtenaar in 1555. Het gewestelijk bestuur heeft blijkbaar veel tijd nodig want het antwoord volgt pas vier jaar later, in december 1559; niettemin is men Thonis goedgezind en wordt het verzoek ingewilligd. De goedkeuring wordt vastgelegd in een verklaring waarvan het eerste gedeelte hieronder is weergegeven, originele woorden maar in moderne spelling.
“…Erfpacht van acht of twaalf honderd roeden duinland om Anthonis Claeszoon, buurman van Noortigerhout. Gezien bij de lieden van de Rekeningen in Den Haag de request hem lieden van wege de koning als graaf van Holland gepresenteerd bij Anthonis Claeszoon, buurman van Noortigerhout belast met wijf en negen kinderen verzoekenden hem in erfpacht gelaten te wezen acht of twaalf honderd roeden van zekere hoge en geheel steriele, infertiele duinlanden, zijne majesteit toekomende en gelegen beneven de suppliants (aanvrager) huis en dezelfde zekere lage verdolven veenlanden om die daarmee te mogen verhogen (en) toemaken en melioreren (verbeteren)…”

Met het zand van de grafelijke duingrond mag Thonis een laag gelegen perceel waar turf gedolven was ophogen en daarmee verbeteren en vervolgens ook de verlaagde duingrond geschikt maken voor de landbouw. Dat zijn twee vliegen in één klap. Aan de toestemming zijn voorwaarden verbonden. Het afzanden moet per kerkgebod bekend worden gemaakt. Dit betekent dat in de parochiekerk vier weken achter elkaar afgeroepen moest worden wat Thonis van plan was zodat belanghebbende protest konden indienen. Dergelijke kerkgeboden liepen meestal via het Hoogheemraadschap Rijnland. Het perceel duingrond moet voor kosten van Thonis opgemeten worden door een beëdigd landmeter. Thonis moet jaarlijks vijftien stuivers “eeuwige” erfpacht per morgen gaan betalen voor gebruik van de afgegraven duingrond die blijkbaar dicht bij zijn huis lag, ingaande per december 1559. Na opmeting blijkt het te gaan om twee morgen, want aan erfpacht wordt door de weduwe en haar zoon Dirck jaarlijks dertig stuivers betaald aan de rentmeesters.
Goede bron voor stamboomonderzoek
Het is maar de vraag of Thonis nog leefde toen de toestemming voor het afzanden werd afgegeven en of hij het plan zelf nog uitgevoerd heeft want in 1561 is al sprake van Maritje als zijn weduwe. De toestemming is aangetekend in de boeken van de rentmeester van de Wildernisse en overgeschreven op naam van Maritje en acht van haar kinderen als erfgenamen van Thonis Claeszoon. De namen van die kinderen worden daarbij genoemd waardoor de erfpacht over het afgezande duinperceel een belangrijke bron voor stamboomonderzoek vormt. Het betreft Jan, Jacob, Cornelis, Claes, Trijntje, Maricke, Trijntje en Maricke. Er zijn dus dochters met dezelfde voornaam. Het negende kind waarvan in de aanvraag van Thonis nog sprake was is Dirck Anthoniszoon, op zijn naam wordt de erfpacht overgezet. Bij de dood van weduwe Maricke of Maritje medio 1565 zijn hiervan nog zeven kinderen in leven. Onder hen ook Jan Thoniszoon die al in 1552 een aanvraag indiende voor een perceel duingrond bij het Kleine Zilker duin en dat verkoopt aan zijn broer Jacob, die het weer verkoopt aan broer Dirck. Zo hebben we een tweede bron die het familieverband tussen genoemde personen bevestigt.
Niet alleen de namen van deze kinderen uit de zestiende eeuw zijn een mooie vondst voor onderzoekers, we kunnen daar ook nog de namen van enkele broers van Thonis Claeszoon aan toevoegen. Werden in 1540 en 1542 alleen Thonis en zijn vader Claes Claeszoon genoemd als eigenaren van grond en woningen in de Hooge Veenen, via de archieven van het Morgengeld en de Tiende Penning weten we dat in 1544 Wouter Claeszoon de woning van zijn vader Claes heeft overgenomen en buurman is van Thonis Claeszoon. Hij wordt genoemd voor dezelfde woning met “de weduwe van Claes Claeszoon”. Wouter woonde op de nog altijd bestaande boerenlocatie de Catharinahof aan de Zilkerduinweg. Ook duikt in die periode een Adriaen Claeszoon op, die welhaast zeker op de Boerenburg woonde, beter bekend in De Zilk als boerderij Wassenaar en op deze website uitgebreid besproken.

Uit het krabbelige schrift van de Tiende Penning van 1561 valt toch veel af te leiden. Het maakt dat we de familie van Thonis Claeszoon kunnen reconstrueren, een opsteker voor stamboomonderzoekers.
De familierelatie tussen Adriaen en Wouter als broers van Thonis wordt bevestigd doordat zij uit de nalatenschap van Claes Claeszoon een gebied delen. Adriaen Claeszoon heeft de helft van dat gebied in eigendom en gebruik, Wouter een kwart en een zekere Jan Dirckszoon gebruikt het laatste kwart. Mogelijk was hij een schoonzoon. Tenslotte is ook Dirck Claeszoon nog een optie. Hij wordt genoemd als curator in het latere faillissement van Dirck Anthoniszoon en als vertegenwoordiger van de andere erfgenamen van Thonis Claeszoon. Dirck Claeszoon was waarschijnlijk een vierde zoon van Claes Claeszoon, maar kan ook nog een broer geweest zijn. In de regel werd een familielid ingeschakeld bij de afwikkeling van testamenten in de rol van voogd voor de ervende kinderen. En omdat de waardebepaling van de onroerende goederen belangrijk was werd een buurman of bekende gevraagd als executeur. In dit geval is dat Engebrecht Jacobszoon, boer op het Huis Ter Lugt aan de Delfweg en misschien wel een broer van weduwe Maritje Jacobsdochter. Of Dirck Claeszoon de boer is die in de besproken periode op boerderij Vaartwel aan de Zilkerduinweg woonde kan niet met hard bewijs onderbouwd worden maar het past wonderwel goed.
Dirck Antoniszoon: failliet door 80-jarige oorlog
In november 1566 sluiten de zeven erfgenamen van Thonis Claeszoon een overeenkomst, een zogenaamde brief van constitutie. Hun moeder Maritje is kort daarvoor overleden en besloten wordt dat haar zoon Dirck de boedel zal overnemen tegen een jaarlijkse uitkering van zijn zes in leven zijnde broers en zussen voor totaal 94 pond per jaar. Tot 1572 werkt de afspraak, maar dan breekt een donkere tijd aan. Gedurende vijf jaar eisen het beleg door Spaanse troepen van Haarlem, Alkmaar en Leiden een zware tol van de bewoners van de steden, maar misschien nog wel meer van de boerenbevolking op het onbeschermde platteland. De gevolgen van deze periode, de Troubelen voor de Noordwijkerhoutse bevolking wordt op deze website in detail beschreven. De Bollenstreek werd verwoest en was grotendeels verlaten. Ook Dirck Anthoniszoon, wonend aan een belangrijke verbindingsweg tussen de steden, lijdt onder de strijd en dit maakt dat hij de uitkering aan zijn broers en zusters zes jaar lang niet kan opbrengen. Die zijn zelf waarschijnlijk ook zwaar getroffen want dat verklaart hun moeilijke stap om broer Dirck voor het Hof van Holland te dagen in 1577. Engebrecht Jacobszoon en Dirck Claeszoon die aangesteld waren als curatoren in de boedel van Dirck Anthoniszoon vormen nu de tegenpartij van de zes andere erfgenamen van vader Thonis Claeszoon en moeder Maritje Jacobsdochter. Haar patroniem “Jacobsdochter” wordt in dit proces genoemd waar in andere bronnen volstaan werd met alleen haar voornaam. Het Hof besluit tot gedwongen verkoop van al het bezit van Dirck, die daarmee geheel failliet is verklaard. Twee jaar later volgt verkoop en wordt het bezit opgesplitst. Dat levert ons details op zoals de namen van weilanden en de waarde van percelen.
Onderdeel | Koper | Koopprijs |
De woning met 12 morgen aan landerijen, o.a. het Vissersvelt en het Wolleveen | Nicolaes van der Laen | 1.231 pond |
De 2 morgen van de Panneveen | Eeuwout Adriaenszoon uit Leiden | 202 pond |
11 morgen 550 Rijnlandse Roe | Daniël van Berlaer, Den Haag | 180 pond |
De 3 morgen van ‘t Oringenveen | Nicolaes van der Laen | 306 pond |
De totale opbrengst van 1.919 pond (gulden) moet nu verdeeld worden over de schuldeisers. Dat zijn naast de broers en zusters die zes jaar keer 94 pond tegoed hebben ook enkele mensen die geld aan Dirck Anthoniszoon hebben geleend, voor in totaal meer dan 1.000 pond. Daarnaast is ook de rekening voor elf jaar niet betaalde erfpacht flink opgelopen. De verkoopgelden blijken onvoldoende en nieuwe processen volgen waarbij het Hof van Holland de verdeling van het beschikbare tegoed en de volgorde van uitbetaling van crediteuren zal vaststellen. Vanaf 1583 keert de rust terug in de Ruigenhoek.
De olieslager en de Groene Tuin
We weten helaas niet zeker welke Nicolaes van der Laen koper is van de woning Smit met twaalf morgen (10 hectare) aan landerijen. In dezelfde periode zijn er namelijk twee mannen met die naam uit dezelfde Haarlemse familie en beiden topbestuurders in het gewest Holland. De eerste Nicolaes van der Laen overlijdt in 1575. Hij kan dus bij geen van de processen zelf betrokken geweest zijn en het is zijn rentmeester Daniël van Berlaer die de belangen van de vier kinderen verdedigt. Op zijn naam wordt een tweede koop geregistreerd, die van bijna 12 morgen goedkoop land. Omdat in de processen vanaf 1577 geen sprake is van erfgenamen van deze Nicolaes van der Laen, mogen we niet uitsluiten dat de woning Smit op naam stond van de andere Nicolaes van der Laan, hij overlijdt in 1584. De naam Nicolaes of Claes van der Laen is verbonden aan het Huis Ter Lugt en aan grootschalige afzanding van het zuidelijk deel van het Kleine Zilker duin vanaf 1565. De familie Van der Laen was grootgrondbezitter in de noordelijke Bollenstreek.
Welke Nicolaes dan ook, de woning Smit met landerijen blijkt tussen 1583 en 1592 verkocht te zijn aan Jan Adamszoon Visscher uit Haarlem. De familie Van der Laen heeft haar recht op inning van 116 pond of gulden per jaar aan erfpacht behouden, rustend op de boerderij en landerijen. Pas veel later zal de familie dit erfpachtrecht verkopen. Mogelijk is dit bedrag in de loop der jaren opgehoogd om de verbetering van het land met zand uit het Zilker duin te kunnen financieren. Jan Adamszoon Visscher is ook eigenaar van een boerderij op een locatie aan de Zilkerbinnenweg, die we nog altijd kennen als de Groene Tuin. Die naam is voor altijd verbonden aan Catharina Jansdochter Amen, een Haarlemse weduwe die haar nalatenschap heeft gebruikt om een hofje in haar stad te stichten in de vorm van “kamertjes” in een huis met de naam de Groene Tuin. Het voert te ver om hier de ingewikkelde familierelaties tussen verschillende Haarlemse familie en hun nalatenschappen uiteen te zetten als eigenaren van boerderijen en land in De Zilk want nagenoeg de hele Zilk was in Haarlemse handen. We kunnen dit beperken door de centrale rol van olieslager Claes Joostenszoon Soutman uit te werken. Zijn bron van inkomsten, het persen van olie uit zaad, onderscheidt hem van naamgenoot Claes Joosten Steffenszoon Soutman, uit dezelfde familie en nagenoeg dezelfde periode. Claes Joostenszoon de olieslager wordt vaker met dat beroep vermeld dan met zijn achternaam Soutman, mogelijk was dat in zijn tijd al handig om de twee Claessen uit elkaar te houden.
Claes de olieslager Soutman is een zoon van Jacob IJsbrantszoon en Maritje Claesdochter. Hij wordt als zoon of stiefzoon van Jacob ook wel vermeld als Claes Jacobszoon. Zijn moeder blijkt erfgename van Jan Adamszoon Visscher, die in 1608 overlijdt. Zij stelt haar zoon als haar vertegenwoordiger aan bij de verdeling van de erfenis van Jan Adamszoon, die een jaar eerder zijn testament had opgemaakt. Hij was getrouwd met Elisabeth Huijgensdochter. De weduwe wordt geen eigenaresse van het onroerend goed uit de nalatenschap van haar man, maar ontvangt het vruchtgebruik voor zolang zij leeft. Ook zijn er de nodige legaten in het testament voor nichten en charitatieve instellingen. Maar de hoofdmoot, het onroerend goed wordt voor de helft eigendom van Catharina Jansdochter, een kwart gaat naar Maritje Claesdochter, de moeder van onze olieslager en het laatste kwart gaat naar Hillegont Joachimsdochter, een nichtje van Jan Visscher.
Claes Joostensz Soutman wordt na het overlijden van zijn moeder Maritje Claesdochter voor een kwart eigenaar van drie boerderijen in de Kleine Zilk, zoals blijkt uit een inschrijving in het Rechterlijk Archief Noordwijkerhout van het jaar 1616. Deze inschrijving en een tweede inschrijving uit 1622 leert ons dat Claes ook het kwart aandeel van de erfgenamen van bovengenoemde Hillegont Joachimsdochter over weet te nemen. Daarmee is hij voor de helft eigenaar van de drie boerderijen, waaronder de locatie Smit. De andere twee zijn boerderij de Groene Tuin en een boerenhoeve nabij de Beeklaan. De andere helft blijkt in de documenten op naam te staan van “de weduwe van Jacob Claeszoon van Schorel”. En dat is Catharina Jansdochter Amen, de vrouw die het hofje De Groene Tuin stichtte via haar nalatenschap. Hoewel het in haar testament of nalatenschap nergens expliciet genoemd wordt bevestigt de overdracht van het eigendom van de drie genoemde boerderijen dat Catharina de belangrijkste erfgename was van Jan Adamszoon Visscher en de helft van zijn onroerend goed ontving. Of zij een dochter van Jan was, logisch gezien haar patroniem Jansdochter, is helaas niet gevonden. De naam Adam werd ook geschreven als Aem en dat ligt niet ver van Amen, de achternaam die zij een enkele keer meekrijgt in documenten.
Catharina Jansdochter Amen is ook gerelateerd aan Claes Joostenszoon olieslager en zijn moeder Maritje Claesdochter. Maritje woont zelfs in een huis van Catharina. Bovendien is er nog een andere relatie tussen Catharina en Claes. Zij is getuige bij zijn huwelijk met Judith Jansdochter, haar trouwe huishoudster, die weduwe Catharina vele jaren had bijgestaan. Judith ontvangt in 1616 uit de nalatenschap van Catharina een fors bedrag van vierduizend pond of gulden en Claes wordt benoemd tot uitvoerder van haar testament en eerste regent van het Hofje de Groene Tuin. Claes is regent samen met Hendrick Spoorwater, de vader van Maria Spoorwater, die met een zoon van Claes Joostenszoon zal trouwen.
Pachters van boerderij Smit 1583-1671.
Van 1616 tot 1661 blijven de genoemde boerderijen in De Zilk op naam staan van de erfgenamen van Catharina Jansdochter en olieslager Claes Joostenszoon Soutman, ieder voor de helft. Nadat Thonis Claeszoon en zijn erfgenamen die de boerderij zelf gebruikten hun bezit kwijtraakten door het faillissement van Dirck Thoniszoon wordt de boerderij verpacht. Engebrecht Jacobszoon die nog curator was van de boedel van Dirck Thoniszoon is de eerste pachter. Hij woonde in de dertig jaar daarvoor bij zijn ouders op het Huis Ter Lugt en trouwde in eerste huwelijk Lijsbeth Maertensdochter. En na haar dood hertrouwt hij met Tijsje Philipsdochter, haar nazaten dragen de achternaam Uijtterdijck. Bij dat tweede huwelijk moet Engebrecht al flink op leeftijd geweest zijn want hij is rond 1523 geboren. Hij was volgens een eigen verklaring uit 1595 dat jaar 72 lentes jong. Engebrecht overlijdt circa 1606, een krasse oude baas voor zijn tijd. In dat jaar sluit zijn stiefzoon Philip Janszoon op naam van Engebrecht nog een verlenging van het pachtcontract af bij Jan Adamszoon Visscher voor nog eens drie jaar, tegen een pacht van 230 gulden per jaar. Na de dood van Jan Adamszoon volgt een nieuwe verlenging op naam van Philips Janszoon en zijn moeder, weduwe Tijsje voor vijf jaar en 225 gulden per jaar. En in 1615 volgt een nieuwe verlenging van vijf jaar, nu voor 275 gulden en afgesloten bij de erfgenamen van Jan Adamszoon Visscher, waaronder zijn weduwe Lijsbeth Huijgensdochter.
Ondanks een conflict over een vermeende lening die Engebrecht Jacobszoon vele jaren eerder zou hebben afgesloten volgens de erfgenamen Visscher wordt het pachtcontract ook na 1620 voortgezet. We komen Philips Janszoon dan ook tegen met zijn echtgenote Baertje Roelofsdochter in het eerste complete overzicht met inwoners van Noordwijkerhout, het zogenaamde Hooftgelt uit 1623. Moeder Tijsje Philipsdochter blijkt inmiddels naar Lisse verhuisd.

Philip Janszoon en zijn gezin worden in de pacht opgevolgd door ene Jacob Jacobszoon, over wie helaas niets meer gevonden is dan één vermelding in een belastingregister uit 1633. Vermoedelijk was dat het eerste pachtjaar van Jacob Jacobszoon want in het jaar ervoor voert Claes Joostenszoon olieslager nog een proces voor het gerecht van Noordwijkerhout tegen Philip Janszoon. Jacob Jacobszoon wordt opgevolgd door Pieter Wouterszoon Cort(en) uit een Vogelenzangse familie, die volgens het Morgengeld van 1640 op de boerderij woont. Dieuwertje Pietersdochter, de weduwe van Pieter Cort woont daar nog altijd als in 1661 de eigenaren van twee woningen in De Kleine Zilk voor het gerecht van Noordwijkerhout hun bezit splitsen. Dit zijn de regenten van het Hofje van Catharina Jansdochter enerzijds en Johan Soutman, een zoon van Claes Joostenszoon anderzijds. De regenten ontvangen de Groene Tuin aan de Zilkerbinnenweg, de familie Soutman boerderij Smit. Ook onder Johan of Jan Claeszoon Soutman als nieuwe eigenaar blijft Dieuwertje Pietersdochter nog geruime tijd pachtster en wordt nog genoemd in de Noordwijkerhoutse dorpsbelasting van 1671.
Ruigenhoek: de Soutmansbuurt
Jan Claeszoon Soutman had al voor 1661, het jaar van de splitsing het aandeel van zijn vader Claes Joostenszoon in boerderij Smit via erfenis overgenomen en in vanaf 1661 enig eigenaar. Jan trouwde Maria Spoorwater, een dochter van Hendrik Spoorwater, de regent van het Catharina Hofje die bij de stichting van het hofje betrokken was waarschijnlijk ook bij de splitsing van de twee boerderijen, al zou dat ook een zoon Hendrik geweest kunnen zijn. Die splitsing vindt met gesloten beurzen plaats. Enige harde voorwaarde is dat partijen de lasten zoals erfpacht die op de woningen en landerijen rustten over moeten nemen. Zo’n splitsing zal wat makkelijker geweest zijn als de betrokkenen familie van elkaar waren. De families Spoorwater en Soutman speelden een rol als regenten van het hofje van Catharina Jansdochter maar ook van andere charitatieve instellingen, in dit geval allemaal katholiek. Ondanks de reformatie is een aanzienlijk deel van de Haarlemse bevolking trouw gebleven aan het oude roomse geloof en vormde katholieke instellingen op dicht bij elkaar gelegen plaatsen in de stad. De onderlinge verbondenheid van de katholieke families zien we ook buiten de stad terug en zeker in De Zilk, waar een groot deel van het onroerend goed in handen komt van katholieke Haarlemmers. In de Kleine Zilk waren de boerderijen die wij kennen onder de namen, Breeland, de Groene Tuin, Huis Ter Lugt, Harmenstein, Smit en de Catharinahof eigendom van katholieke Haarlemmers in de eerste helft van de 18e eeuw. Zelfs de schuilkerk aan de kruising Beeklaan met de Haarlemmer Trekvaart zou ontstaan zijn onder invloed van deze families en dan met name de streng katholieke Cousebantfamilie van boerderij en buitenplaats Breeland.
Jan Claeszoon Soutman en zijn zoon Hendrik vormden de woning Smit om tot hun “heerehuijzinge”. Wanneer dit precies gebeurde kon tijdens dit onderzoek niet achterhaald worden, maar feit is dat dit herenhuis of buitenverblijf van de familie voor een deel is afgebrand. Hendrik heeft het resterende deel daarna nog wel als woning gebruikt. In 1736 taxeert het dorpsbestuur het huis van de overleden Hendrik Soutman voor de nalatenschapsbelasting, in die tijd slechts een paar procent van de waarde. Het gedeeltelijk afgebrande pand met circa drie hectare land zou volgens de schepenen van Noordwijkerhout nog 500 gulden waard zijn. Omdat de familie Soutman in Haarlem is blijven wonen komen we hen in de dorpsbelastingen of verpondingen bijna niet tegen, die werd in principe alleen door inwoners betaald. Maar in 1715 worden zij toch een keer genoemd. Maar andere bewoners zoals pachters lijken er ook niet te zijn tussen circa 1680 en 1736. Boerderij Smit als herenhuis kan dus gedurende een lange periode uitsluitend als buitenverblijf voor de Soutmanfamilie gediend hebben.
In de Ruigenhoek wonen in diezelfde periode slechts enkele gezinnen. Aan de noordkant van de Delfweg is dat de familie van Dirck van Schoten en Trijntje Zeestraten. Trijntje was een dochter van Cornelis Claeszoon Zeestraten, die meestal “de Boer” genoemd wordt. Cornelis kocht in 1650 het huis dat Trijntje van haar ouders overgenomen moet hebben, helaas is niet bekend welk jaar precies. Trijntje trouwde Dirck Pauluszoon van Schoten in circa 1668 en hun kinderen worden vanaf dat jaar geboren, met zoon Paulus waarschijnlijk als laatste. Hij is in het jaar 1700 nog minderjarig, dus jonger dan 25 jaar, de leeftijd voor volwassenheid. Dat jaar blijkt vader Dirck reeds overleden en de vijf in leven zijnde kinderen regelen met hun moeder Trijntje Zeestraten zijn nalatenschap. Trijntje zelf overlijdt acht jaar later in Lisse. Het gezin heeft dan nog altijd de woning in de Ruigenhoek in eigendom maar had in 1679 ook een tweede woning aan de Delfweg gekocht samen met Maria Soutman. Zij is mogelijk een jong overleden zus van Hendrick Soutman of zijn moeder Maria Soutman-Spoorwater. De definitieve verdeling van de nalatenschap van Dirck en Trijntje van Schoten-Zeestraten vindt pas in 1615 plaats. Hun zoon Cornelis die in 1700 nog werd genoemd is waarschijnlijk kort voor die verdeling overleden. Willempje, Annetje, Marijtje en Paulus verdelen het geld en de twee huizen. Marijtje wordt met haar man Willem van der Hooch eigenaresse van het huis dat met de familie Soutman werd gedeeld en zal haar helft in het huis in 1725 aan Hendrik Soutman verkopen. Paulus Dirckszoon van Schoten en zijn zus Annetje, die Jeroen van Roon trouwde gaan in het andere huis wonen, de locatie wordt “het Erfpacht” genoemd. Zij wonen echter als huurders in het huis want zij verkopen het al een jaar na de verdeling aan Hendrik Soutman.
Als in 1716 de familie van Guertje Pietersdochter haar boerderij “Catharinahof” verkoopt aam de Haarlemse koopman Lourens A-Roy breekt een periode aan waarbij de zuidelijke helft van de Kleine Zilk voor een groot deel in handen komt van de Haarlemse familie Soutman en de aan haar verwante families Spoorwater en A-Roy. Hendrik Soutman, de ongetrouwde zoon van Jan Claeszoon Soutman en Maria Spoorwater speelt daarbij een centrale rol. Hendrik was een neef van Cornelia Werckhorst, de echtgenote van Lourens A-Roy. Met nog een derde Haarlemmer had het tweetal een “compagnie in houtkoperij” opgericht. Die derde persoon, Huibert Vorst, was uitvoerend aandeelhouder, hij regelde de houtverkoop en werkte op houtzaagmolen “de Liefhebber” in Haarlem. Daarvoor ontving hij een loon, de andere twee heren deelden als investeerders voor een derde in de winst die de compagnie maakte.
Koopman Lourens A-Roy, ook geschreven als “a Roy” koopt in 1719 samen met zakenpartner en aangetrouwde neef Hendrik Soutman boerderij Harmensteijn aan de Delfweg van de Hillegomse jonkheer Sijpesteijn. Als Lourens overlijdt neemt Hendrik Soutman zijn aandeel over en bovendien koopt hij ook boerderij de Catharinahof. Dat laatste doet hij echter in zijn rol als regent bij het Hofje van Catharina Jansdochter Amen. Zo’n 115 jaar nadat het hofje van Catharina werd opgericht krijgt de boerderij haar naam en met de Groene Tuin aan de Zilkerbinnenweg zijn er nu nog altijd twee boerderijen die herinneringen aan haar oproepen.
Het bezit en testament van Hendrik Soutman
De basis van het bezit van Hendrik Soutman werd al gelegd met het testament van Catharina uit 1616, waarin zijn voorouders Claes Joostenszoon en Judith Jansdochter rijkelijk bedeeld werden. Als regenten voor het hofje waren drie generaties Soutman actief op de onroerend goed markt en het is dan ook niet verwonderlijk dat Hendrik een aanzienlijk bezit opbouwt in de Kleine Zilk. Hieronder een overzicht.
Vanaf | Woning of locatie, eigendom van Hendrik Janszoon Soutman cum suis |
1661 | Boerderij Smit, nog gekocht door zijn vader Jan, omgevormd tot herenhuis |
1679 1725 | Een half huis aan de Delfweg, overgenomen van Maria Soutman Andere helft van dit huis, gekocht van Marijtje van der Hooch-Van Schoten |
1731 | De Catharinahof, gekocht voor het Hofje van Catharina Jansdochter Amen |
1716 | Het huis van de familie Van Schoten, “het Erfpacht”, hoek Delfweg |
1719 1731 | De helft van boerderij Harmensteijn aan de Delfweg De andere helft van de boerderij, gekocht van weduwe A-Roy-Werckhorst |
Maar ook Hendrik Soutman heeft het eeuwig leven niet en hij besluit in 1735 zijn testament op te maken. Als vrijgezel laat hij kip noch kraai na dus hij kan naar eigen inzicht en voorkeur zijn verworven kapitaal verdelen. Dat levert een interessante nalatenschap op, vooral omdat hij de huishoudsters die hij in dienst had goed verzorgd achterlaat, iets dat zeker geen gewoonte was onder de stedelijke elites. Catharina van den Bergh, zijn “dienstmeijt” krijgt een huisje in de Kruisstraat en een bedrag van vijftienhonderd gulden, in delen uit te keren. Bovendien mag zij kiezen uit het gehele meubilair van zijn slaapkamers, inclusief kussens, bedkleed, slaaplakens en slopen. Tenslotte zal zij haar leven lang nog een uitbetaling van 150 gulden per jaar mogen verwachten. Anna van den Bergh, zijn andere dienstbode ontvangt een bedrag van 500 gulden. Voor beide dames, vermoedelijk zussen geldt maar één voorwaarde om in aanmerking te komen voor het genoemde, zij moeten op het moment van zijn dood nog bij hem wonen.

Andere legaten zijn er voor Jobje Barends en Lijsbeth Amesbeek, zijn eerdere dienstbodes. Zij ontvangen een levenslange uitkering van zestien gulden per jaar. Zijn vermoedelijk geestelijk gehandicapte nicht Cornelia Spoorwater, zij wordt “innocent” genoemd, ontvangt 200 gulden per jaar zolang zij leeft. De twee kinderen van de overleden Lourens A-Roy en Cornelia Werckhorst krijgen ieder duizend gulden. Corstiaan Heemskerk en Huibert Vorst, zakenpartners, ontvangen ieder duizend gulden. Als administrateur van kamers in drie hofjes schenkt Hendrik bedragen voor in totaal 2.100 gulden. Tenslotte benoemt Hendrik het Hofje de Groene Tuin in de Veerstraat en het hofje van Pieter Codde “agter het klokhuijs” tot zijn enige en algemene erfgenamen met een jaarlijkse uitkering van 50 gulden.
Met elkaar vormen de legaten een aanzienlijk bedrag dat jaarlijks en voor een deel levenslang uitgekeerd moet worden. In zijn testament handelt Hendrik niet veel anders dan wat hij gewend was als regent van een hofje of zoals een huidig pensioenfonds pleegt te doen, het beschikbare kapitaal omzetten in gegarandeerde lange termijn uitkeringen. De executeurs van het testament kunnen dan ook niet veel anders dan onroerend goed verkopen om die uitkeringen te kunnen realiseren. Dit betekent dat de woningen aan de Ruigenhoek allemaal verkocht worden. Harmenstein wordt gekocht door predikant Vergunst uit Noordwijkerhout, het huis aan de Delfweg in de Ruigenhoek wordt eigendom van Jan Jeroenszoon van Roon en het huis “het Erfpacht” iets westelijker wordt gekocht door Claes Janszoon Erffoort. Boerderij Smit wordt op 7 november 1736 in het Rechthuis van Noordwijkerhout gekocht door Cornelis Engelszoon Breroe, ambachtsbewaarder van De Zilk.

Ambachtsrekening 1736 van Cornelis Engelszoon Brero. Veel ambachtswerken werden er jaarlijks niet uitgevoerd naast wat onderhoud van de brug in de Beeklaan en heulen of duikers in sloten. De ambachtsrekeningen van De Zilk bevatten dan ook voornamelijk kosten die voor de jaarlijkse schouw en ingeschakelde ambtenaren werden gemaakt, inclusief hun “verteeringhe” in een herberg.
Cornelis Engelszoon Brero (ook Brederode) en Kniertje Arkshoek
Bij hun huwelijk in september 1730 zijn Cornelis en Cunera (Kniertje) Arkshoek beiden al dikke veertigers. Voor Kniertje was dat haar tweede huwelijk, eerder was zij getrouwd met ene Jacob Duijndam. Het echtpaar krijgt geen kinderen, Kniertje had die ook niet uit haar eerste huwelijk. De eerste huwelijksjaren wonen zij aan de Zilkerbinnenweg, mogelijk deelde Cornelis het boerenbedrijf op boerderij de Groene Tuin met zijn broer Hannes Engelszoon Brero. Boerderij Smit kopen zij weliswaar al in november 1736 maar volgens de dorpsbelasting hebben zij dat nieuwe bezit pas in 1740 in gebruik genomen. Het echtpaar krijgt hulp van Trijntje Arkshoek, de inwonende zus van Kniertje. Veel familie heeft zij niet. Dat blijkt onder meer uit het testament dat het echtpaar in 1735 bij een Haarlemse notaris laat opmaken. Het is een langstlevenden testament. “…Soo verclaarden sij testateuren uijt sonderlinge liefde, affexie ende genegenthijd die zij den anderen waren toedragenden, malkanderen over ende weder over ende sulx hij testateur eerst stervende sijne huijsvrou, ende sij testatrice eerst overlijdende haren man te nomineren ende te institueren tot sijnen ofte haren eenigen ende universelen erffgenaam…”.
Hoewel een testament op de langstlevende partner ook in de 18e eeuw vaak voorkwam valt tussen de regels door wel te lezen dat Cornelis en Kniertje geen kinderen meer verwachten, hoewel het ook weer niet uitgesloten wordt. De notaris heeft in ieder geval veel moeten veranderen voor het tekenen van het document want het staat vol met doorhalingen en kanttekeningen. Bovendien worden “goede vrienden” tot erfgenaam benoemd, zonder vermelding van hun namen.
Kniertje overlijdt in 1755. Cornelis bereikt een respectabele leeftijd. Hij overlijdt 16 jaar na zijn vrouw, is dan 82 jaar oud. In zijn laatste jaren krijgt hij hulp van Immetje Brero, een dochter van zijn neef Engel Hanneszoon Brero maar de oude man moet deze nog zeer jonge vrouw begraven als zij bij hem in huis overlijdt op 18 november 1768. En ook haar broer Hannes Engelszoon wordt door de oude Cornelis als voogd van de jongeman naar het kerkhof gebracht. Als hij zelf overlijdt in maart 1671 is zijn schoonzus Trijntje Arkshoek nog in leven. Zij regelt met de executeuren Sijmon Verdegaal, Claes van der Velde en Jan Corneliszoon Erffoort de afhandeling van de nalatenschap van Cornelis. Erg rijk was weduwnaar Cornelis niet, het boerenbestaan heeft hij grotendeels afgebouwd al staan er voor het eigen onderhoud nog wel een koe, vaars en kalf in de stal. Maar de vaars is “ongebeterd” hetgeen aanduidt dat het dier leed aan de runderziekte, die talloze boeren in de 18e eeuw tot wanhoop heeft gedreven. Die pech had Cornelis dus ook tijdens zijn laatste dagen. Verder blijkt onder meer dat de overledene in de laatste fase van zijn leven een deel van zijn huis voor 24 gulden per jaar heeft verhuurd aan Dirk Pauluszoon van Schoten, een kleinzoon van Dirk van Schoten en Trijntje Zeestraten die hierboven genoemd zijn. Er zijn geen vrienden of familie die de executeuren kunnen vertellen of Cornelis en Kniertje nog schulden hadden bij het overlijden van Cornelis en daarom plaatsen zij een advertentie in de regionale kranten, die vier weken achter elkaar herhaald wordt.

Huibert van Bourgondiën; Carel van Bourgondiën
De executeuren van de familie Brero verkopen het huis met een kleine drie hectare landbouwgrond in april 1771 aan Huibert van Bourgondiën uit Hillegom. De aankoopprijs bedraagt 2.700 gulden. Huibert is als vrijgezel direct gaan wonen op zijn aangekochte boerderij want hij betaalt in het eerste jaar al dorpsbelasting. Vier jaar later trouwt hij in Lisse met Krijntje van der Ploeg. Dat is voor Krijntje nog geen jaar na het overlijden van haar eerste echtgenoot Arie Warmerdam. Heel lang hebben Huibert en Krijntje niet gewoond in de Ruigenhoek. In 1786 besluit het echtpaar naar elders te vertrekken en verkopen zij hun boerderij aan Carel, de broer van Huibert. Carel betaalt in de drie jaar na aankoop de dorpsbelasting, dus woonde mogelijk die periode zelf in het huis, maar gaat terug naar zijn geboorteplaats Hillegom. Vanaf 1788 is Pieter van Schagen huurder van Carel en bewoont hij boerderij Smit. Pieter was kort daarvoor in Hillegom getrouwd met Petronella Bronsgeest. Het echtpaar krijgt in januari 1789 in De Zilk hun eerste van zes kinderen. Bij de doop van het zesde kind, Johannes in 1795 is Clara van Bourgondiën, een dochter van Carel getuige, de families van huisbaas en huurder kenden elkaar uit Hillegom. Een klein jaar na de doop van Johannes overlijdt vader Pieter, in januari 1797. Weduwe Petronella staat er dan alleen voor met haar zes jonge kinderen, zij is pas 30 jaar oud. Een jaar later vindt zij een nieuwe echtgenoot, Hendrick Hennink. Met hem krijgt zij nog twee kinderen. De gegevens van de burgerlijke stand laten ons in nuchtere datums de harde realiteit van het leven van mensen zoals Petronella zien want in 1799 verliest zij binnen vier dagen twee van haar kinderen. Uit beide huwelijken één, vermoedelijk door een kinderziekte. Kort hierop verlaat het echtpaar De Zilk.
Uit de aanslag voor de dorpsbelastingen kunnen we afleiden dat Pieter van Schagen nog een boerenbedrijf runde dat niet veel kleiner was dan het naastgelegen bedrijf op de Catharinahof. Dat verandert na het vertrek van Petronella en Hendrick Hennink in 1799. Hendrick Papeweg wordt huurder van Carel van Bourgondiën en dat is waarschijnlijk alleen voor het huis met een klein stuk aanliggende landbouwgrond. Hendrick is huurder gebleven tot aan zijn dood in 1809. Hij heeft slechts tien jaar gewoond in het huis. Toch heeft de familie Papeweg een veel oudere geschiedenis in de Ruigenhoek. Jeroen Papeweg, de vader van Hendrick en zijn zus Aaltje woonde op het eerder genoemde huis het Erfpacht, op steenworp afstand van boerderij Smit. Hendrick en Aaltje Papeweg zijn erfgenamen van dat huis dat na de dood van Hendrick getaxeerd wordt op een waarde van slechts 250 gulden. Ook bezitten broer en zus samen vier percelen weiland die precies drie hectare groot zijn en waarvan Hendricks helft een taxatie meekrijgt van 350 gulden. Die percelen hoorden al eeuwenlang tot woning het Erfpacht.
Eigenaar Carel van Bourgondiën is al zo’n negen jaar weduwnaar van zijn echtgenote Petronella van Medemblik als hij in 1816 in Hillegom overlijdt. Drie jaar daarvoor heeft hij boerderij Smit aan zijn schoonzoon Jacob Smit en dochter Hendrika van Bourgondiën overgedragen. Uit andere aankopen van onroerend goed mogen we afleiden dat Carel voor meer kinderen op zoek is geweest naar een goede toekomst. Voor dochter Claartje en haar man Cornelis Heemskerk koopt hij in het jaar 1800 boerderij de Prinsenhof aan de Zilkerbinnenweg. Het echtpaar woont daar vanaf 1803. Ook in de Poelpolder in Lisse koopt Carel een woning. De boerderijen de Prinsenhof en Smit worden in hetzelfde jaar 1813 overgedragen aan zijn dochters en schoonzonen, een aanwijzing dat de inmiddels 75 jaar oude Carel het belangrijk vond zijn bezit nog bij leven door te geven. Aan de Prinsenhof is waarschijnlijk een deel van de Ruigenhoekse landerijen die bij boerderij Smit hoorde toegevoegd.
Jacob Smit en Hendrika van Bourgondiën.
Jacob en Hendrika woonden in Haarlem aan de Kleine Houtweg in 1813. Van hun negen kinderen is alleen het laatste, zoon Gerrit, niet in Haarlem gedoopt maar in Hillegom. De inschrijving van die doop vindt in februari 1818 plaats. Daarmee staat nog niet vast in welk jaar het echtpaar Smit de woning is gaan bewonen maar dat blijkt zeker het geval eind 1821. Die maand blijkt hun zoon Michiel Smit te willen trouwen met Alida de Jong, een tuindersdochter uit Haarlem. Saillant detail: Alida is meerderjarig en “dienstmaagd” bij de familie Smit “in de Ruigenhoek op Halfweg Haarlem en Leiden”. Maar Michiel, tuindersknecht bij zijn vader, is in september pas zeventien geworden. De ouders van Alida moeten toestemming geven voor haar huwelijk met de minderjarige tuindersknecht en doen dat ook. En dat geldt ook voor Jacob en Hendrika. Toch is er geen huwelijk te vinden van Michiel en Alida. Hij trouwt wel, maar dat pas in 1829 en niet met Alida maar met Maria van Moorsel met wie hij in het Langeveld gaat wonen.
In 1832 krijgt het echtpaar Smit-Van Bourgondiën een zware klap te verwerken. Hun zoon Adriaen die als soldaat meevocht in de Belgische Opstand (1820-1832) is zodanig gewond geraakt dat hij in het militair hospitaal in Delft is overleden. Die strijd om de onafhankelijkheid van België heeft heel wat mannen het leven gekost maar is een beetje in de vergetelheid geraakt.

Jacob Smit, geboren in het Brabantse dorp Heel was tijdens zijn Haarlemse periode jager van beroep. Zijn vaardigheden kwamen ongetwijfeld van pas in de Ruigenhoek, liggend aan de rand van het uitgestrekte Langevelder duin. Of hij vanwege dat beroep contact heeft gehad met Coenraad Temminck, de man die in 1838 boerderij Smit zal aankopen en een fervent jager was, is onduidelijk. Uit een volkstelling van 1829 blijkt dat Jacob door het dorpsbestuur niet als boer/bouwman wordt beschouwd maar in de eerste plaats als tuinder. Uit een korte boedelbeschrijving die door de erfgenamen van Jacob in de krant wordt geplaatst blijkt ook duidelijk dat hij geen veehouder was maar wel wat koeien hield voor eigen consumptie. En de jachthond die genoemd wordt is misschien wel ingezet voor wat jachtinkomsten. Er zijn meerdere paarden en dat bevestigt naast de twee schulpkarren die genoemd worden dat Jacob schelpenvisser was. De edele viervoeter was hard nodig bij dat beroep. In de eerste helft van de 19e eeuw was de levering van schelpen aan de Zilker kalkovens aan de Trekvaart een belangrijke bron van inkomsten voor de meeste inwoners van de Ruigenhoek. Achter de woning Smit lag aan de Schulpsloot, een aftakking van de Schulpvaart een schelpenopslag, dat moet op grond van Jacob Smit zijn geweest.
Hendrika/Rika/Hendrijntje van Bourgondiën, zij komt onder drie voornamen voor, was slechts 57 jaar oud toen zij in november overleed. Haar tien jaar oudere weduwnaar Jacob overleeft haar nog ruim twee jaar. In 1838 gaan de erfgenamen over tot verkoop van de boedel van hun ouders, ook de laatste pot en pan wordt verkocht. Helaas is het bijbehorende notarisarchief door brand verwoest en zijn we details voor altijd kwijt. De advertentie die wordt geplaatst als aankondiging van de openbare veiling is wel bewaard gebleven en hoe beknopt ook, het geeft inzicht in het huishouden van Jacob en Rika.

Coenraad Jacob Temminck eigenaar, Pieter Smit pachter.
De woning Smit wordt in 1838 per openbare veiling verkocht. Koper Coenraad Jacob Temminck is directeur van het rijksmuseum voor natuurlijke historie in Leiden, voorganger van Naturalis. Als gefortuneerd man heeft Coenraad in de eerste helft van de negentiende eeuw het spotgoedkope agrarische onroerend goed in Noordwijkerhout voor het oprapen. Hij bouwt een voor dit dorp ongekend en niet meer geëvenaard groot bezit op, te beginnen met de aankoop van de Langevelder duinen met het Paardenkerkhof in 1823. Vijftien jaar later volgt boerderij Smit met bijna tien hectare aan tuinland in de Ruigenhoek en weiland aan de Delfweg. Coenraad betaalt de erfgenamen 5.450 gulden. Temminck heeft geen directe plannen met zijn aankoop, het is slechts één stap in zijn plannen een groot aaneengesloten gebied te verwerven, waarbinnen ook zeker gewerkt is aan verbetering van de leefsituatie voor bewoners. Zo worden wegen verbeterd en laat de grootgrondbezitter nieuwe woningen bouwen voor arbeiders.
Pieter Smit en Alida Schrama
Huizen die per openbare veiling verkocht werden dienden een half jaar later leeg opgeleverd te worden. Dat gaf de grootste kans op een goede verkoopprijs. Het hing van de nieuwe eigenaar af of de bestaande bewoners huurder of pachter konden blijven. Temminck had het huis zelf niet nodig of had geen bouwplannen, hij woonde immers in een kapitaal pand aan de Breestraat in de stad Leiden, waar hij ook werkzaam was. En voor het buitenleven maakte hij gebruik van zijn buitenplaats Wildlust in Lisse. Pieter en Alida Smit-Schrama zijn nog maar een jaar getrouwd als zij een huurcontract met Temminck weten te sluiten. Dat huwelijk vond overigens plaats op 9 april 1837, slechts een maand voor de geboorte van hun eerste dochter Hendrika! Veertien dagen na die vreugdevolle dag overlijdt Jacob, de vader van Pieter. Na het verlies van Pieters gesneuvelde broer Adriaen opnieuw emotievolle tijden voor de familie Smit.
In onze gereguleerde samenleving met kleine gezinnen, hoge welvaart en hoogontwikkelde medische wetenschappen zijn de dagelijkse risico’s die voorouders in voorbije eeuwen liepen tijdens hun leven nog maar moeilijk voor te stellen. Vroeg overlijden van een levenspartner of van kinderen waren levensbepalende gebeurtenissen en het vinden van een levenspartner met voldoende inkomen bittere noodzaak. Dat laatste geldt voor alle gezinnen maar zeker als er veel dochters binnen zo’n gezin waren. Men hoeft alleen de gegevens van de burgerlijke stand door te lopen om tussen de regels te kunnen lezen hoe ingrijpend gebeurtenissen waren. Het gezin van Pieter Smit en Aaltje Schrama was geen uitzondering. Onderstaand een overzicht met de belangrijkste gegevens.

Het echtpaar Smit-Schrama kreeg negen kinderen waarvan maar liefst acht dochters. Twee dochters overlijden als jong volwassenen. Het aantal kinderen dat in de huwelijken van de andere dochters wordt geboren is zeer verschillend, variërend van één (Jacoba) tot vijftien (Barta). Dochter Elisabeth krijgt geen kinderen uit haar twee huwelijken, maar haar eerste man Willem van der Zwet had negen kinderen uit een eerder huwelijk, waarvan de oudste kinderen ongeveer net zo oud waren als hun nieuwe stiefmoeder. Hendrica, de oudste dochter van Pieter en Aaltje is al 32 jaar getrouwd als haar broer Leendert in het huwelijk treedt in1890. Als hij op 64 jarige leeftijd vader wordt van dochter Cornelia is nog maar één zus van hem in leven, Elisabeth. De generatieverschillen tussen volle neven en nichten, kleinkinderen van Pieter en Aaltje Smit-Schrama is dan ook groot. Geen van hun kleinkinderen heeft opa en oma Smit-Van Bourgondiën gekend. Alleen de oudste kinderen van Pieter en Aaltje zullen mogelijk nog vage herinnering gehad hebben aan oma Barta Schrama-Van Maris die in 1843 gestorven is. De hechte familieverbanden tussen drie of zelfs vier generaties die we tegenwoordig kennen waren in voorgaande eeuwen uitzonderingen. Toch was het nooit stil op boerderij Smit want uit de volkstelling van 1870 en volgende jaren leren we dat Pieter en Aaltje Smit-Schrama ook inwoning boden aan zussen Elisabeth en Alida met hun echtgenoten en kinderen. Ook neven en nichten waren inwonend, misschien was dat ter ondersteuning op het boerenbedrijf.
Leendert Smit en Maria van Kampen
Omdat achternamen alleen via de vaderlijke familielijn worden doorgegeven zijn er weliswaar genoeg nazaten van Pieter en Aaltje Smit-Schrama maar dragen alleen de kinderen van Leendert de achternaam Smit. Leendert trouwt pas in 1890, zijn beide ouders zijn als tachtigers dan al overleden. Leendert volgt zijn vader Pieter op als bewoner van boerderij Smit/Bethlehem. Bij zijn huwelijk met Maria van Kampen is hij al veertig jaar oud. Toch krijgt hij met Maria een groot gezin van maar liefst 15 kinderen. Maria is een stuk jonger, zij is bij het huwelijk 23jaar oud en in feite Leenderts buurmeisje, want haar ouders Johannes van Kampen en Maria Kaptein woonden in de Ruigenhoek. Nu heeft een recenter huis op die locatie huisnummer 31, maar het is dezelfde plek waar de vrijgezel Hendrik Soutman in de 18e eeuw al een huis in eigendom had. En daarmee is het met de boerderijen Smit, de Catharinahof en woning de Erfpacht één van de oudst bewoonde plekken in de Ruigenhoek, waarvan de geschiedenis terug gaat naar de zestiende eeuw.
Van Temminck naar Van Dijk en Dedel.
Na de dood van Coenraad Jacob Temminck in 1858 worden zijn drie zonen Willem, Coenraad en Marinus erfgenamen van zijn enorme bezit. De nalatenschapsverdeling kost jaren, de notaris moet een enorme kluif gehad hebben aan boedelinventaris want de Temminckfamilie bezit het grootste deel van het Noordwijkerhoutse binnenduin en het gros der woningen en boerderijen dat rond de Delfweg stond. Deze schrijfexercitie van de notaris mag hij vervolgens in 1875 nog een keer overdoen want dan overlijdt Willem Temminck in het jachthuis op de Boekhorsterberg. Hij was slechts 33 jaar oud en vrijgezel. Zijn beide broers erven ieder voor de helft het aandeel van Willem in het nog onverdeelde bezit van hun vader Coenraad Jacob Temminck. Zij besluiten het onroerend goed te splitsen waardoor Coenraad Temminck eigenaar wordt van boerderij Bijduin. Dat is de naam die we tegenkomen in de verkoop van deze boerderij in 1895 door Coenraad aan Arend en Ruwaard van Dijk, vader en zoon. Leendert Smit wordt in dat document genoemd als pachter, hij betaalt 530 gulden per jaar voor de woning en negen hectare aan landerijen. Naast vier hectare weiland aan de Delfweg bestaat dat voornamelijk uit tuinland en een akker bij de woning, waarop mogelijk producten zoals aardappelen en wortels werden geteeld. Helaas is daar geen bewijs van gevonden.
Vader en zoon Van Dijk doen wat opbouw van bezit niet veel onder voor de familie Temminck. Deze aannemers kopen niet alleen onroerend goed, zij bouwen ook de nodige huizen, die allemaal verhuurd worden. Als Alida Koning, de echtgenote van Arend overlijdt in 1912 is hij genoodzaakt haar nalatenschap met zijn zoon Ruwaard goed te regelen. Hij had daarvoor in een testament van 1901 al bepaald dat zijn aandeel in de boerderijen Harmenstein en Bijduin ten goede zouden moeten komen aan zijn zoon Ruwaard. Dat gebeurt dan ook in 1912, de boerderijen worden op papier overgedragen aan Ruwaard, die daarmee ook de restschuld van de aangegane hypotheek uit 1895 op zich neemt. De twee boerderijen met vele percelen land, samen bijna veertig hectare worden getaxeerd op 60.000 gulden, de schuld bij de weduwe van de Noordwijkse notaris Van der Schalk bedraagt nog 20.000. Ruwaard koopt zijn vader uit en heeft daarmee de handen vrij om de boerderijen te verkopen. Jonkheer Dedel die veel onroerend goed van de familie Temminck heeft overgenomen wordt de nieuwe eigenaar en betaalt voor de twee boerderijen 107.000 gulden, dus aanmerkelijk en opmerkelijk meer dan vader en zoon Van Dijk als taxatiewaarde hadden aangehouden.
Conform de afgesproken voorwaarden wordt jonkheer Dedel de nieuwe pachtheer van Leendert Smit, die in 1912 een pachtvan 540 gulden per jaar betaalt voor zijn boerderij Bijduin/Smit/Bethlehem. Negen jaar later, in 1921 volgt de verkoop door Dedel aan dezelfde Leendert Smit. Helaas is het verkoopdocument nog niet gevonden, wordt eventueel later aan dit verhaal toegevoegd. Leendert en Maria Smit-Van Kampen zijn daarmee pachter af en de trotse eigenaren van hun boerderij, die toch al zo’n honderd jaar door de familie in gebruik was. Als Leendert Smit overlijdt vijf jaar later in 1926 overlijdt blijft zijn weduwe Maria Cornelia van Kampen nog zo’n tien jaar op haar boerderij wonen. Omdat de bronnen van de laatste 75 of 100 jaar, nodig om de verdere ontwikkeling van het eigendom of pacht van het onroerend goed te kunnen volgen, nog niet openbaar zijn volstaan we hier met te stellen dat na Leendert en Maria Smit de boerderij eigendom is gebleven van de familie Smit en door leden van die familie ook bewoond is gebleven tot aan de 21e eeuw. Zij hebben daarmee ruimschoots twee eeuwen familiegeschiedenis op deze plek in de Ruigenhoek liggen. Na 1936 hebben met name Johannes Petrus Smit en Maria Teeuwen en Cornelis Petrus Smit en Johanna Stokman vele, vele jaren op de boerderij gewoond volgens de opgaven uit het boekje van het Genootschap Oud De Zilck. Mogelijk dat de familie Smit zelf nog wat inzicht wil/kan geven over hun leven op boerderij Smit/Bethlehem/Bijduin in de afgelopen eeuw.
Tot slot: omvang en ouderdom
Boerderij Smit heeft in de negentiende eeuw een omvang van zo’n negen hectare, waarvan een kleine helft aan de Delfweg ligt. Anno 2025 is dit ongeveer ter hoogte van de woning en bedrijf van de familie Van der Vlugt. Die percelen bestonden uit weiland, mogelijk nog op veenachtige ondergrond, terwijl in de Ruigenhoek rond de boerderij de zandgrond vooral als tuinderijland werd gebruikt. Hieronder is de eerste kadasterkaart van het gebied uit 1818 ingekleurd aan de hand van de beschrijving van het gebruik van de percelen door overdrachtsdocumenten. De weergegeven situatie van circa 1850 was het grootste deel van de negentiende eeuw niet veel anders.

Aanbouw en nieuwbouw 1875/76
De ouderdom van woningen of boerderijen die op deze website beschreven worden is in de meeste gevallen moeilijk te bepalen. Van boerderij Smit weten we dat op de locatie een herenhuis van Hendrik Soutman stond die na brand circa 1730 door Hendrik slechts voor een deel is herbouwd. Of die herbouwde woning van Hendrik hetzelfde gebouw is dat op de eerste kadasterkaart van 1818 staat ingetekend is niet met zekerheid te zeggen. Documenten geven ons daarover geen enkele aanwijzing. Wel is duidelijk dat in of kort na 1875 het kadaster een verandering aantekent, waarvan geen werktekeningen zijn gemaakt, iets dat in die tijd een gewoonte was bij ingrijpende veranderingen. We hebben alleen een bijgewerkte kadasterkaart van de woning die op precies dezelfde locatie staat. De oude perceelnummers A 242, 243 en 248 uit 1832 zijn aangepast. Van het perceel A 248 is 15 vierkante meter gebruikt om aan de oostzijde van de woning een uitbouw te maken. De rest van de woning lijkt ongewijzigd. Op het perceel 243 is een nieuwe arbeiderswoning gebouwd, de latere schuur. Dat huis komen we inderdaad tegen in een beschrijving van het bezit van de familie Temminck in 1877. Het huis wordt dat jaar bewoond door Leendert van Berkel.
Tot 1925/30 zijn er geen nieuwe kadasterwijzigingen meer doorgevoerd van het nieuwe kadastrale nummer A 834 voor de boerderij met arbeiderswoning. Als het gebouw nog is aangepast, verbouwd of herbouwd, zal dat na die periode gebeurd zijn of de aanpassing gaf voor 1930 geen reden tot wijziging door het kadaster. Voorzichtige conclusie uit de vergelijking van de kadastrale gegevens van 1818 en 1876 is dat de boerderij niet veranderd lijkt en overeenkomt met het beeld op latere tekeningen en foto’s. Nog voorzichter gesteld: in theorie kan het zo zijn dat de ouderdom van het gebouw (voor een deel) terug te voeren is naar de jaren van de brand en herstel door Hendrik Zoutman, dat zou betekenen zo’n 300 jaar terug.

Jan Duivenvoorden, mei 2025