Op het erf en achtertuin van uw schrijver heeft de afgelopen jaren een roofvogel al zeker zo’n vijf keer een arm tortelduifje te pakken gehad. Van deskundigen heb ik begrepen dat het hier om een sperwer gaat die op heterdaad betrapt werd en zich rustig liet fotograferen. Eén keer bleef de vogel zelfs op nog geen twee meter afstand van haar prooi genieten. Waarschijnlijk vond dit wrede tafereeltje nog veel vaker plaats, maar heeft hij of zij toen geen sporen nagelaten. De vogel nestelt in het Langeveld en hangt regelmatig boven het dorpscentrum van Noordwijkerhout. Dikke smakelijke torteltjes zijn er genoeg, die worden immers worden gevoerd door een buurman en dus heeft de prachtige roofvogel volop keuze. Met een volle maag is er genoeg tijd om zich af en toe door de luchtstromen naar enorme hoogte te laten meevoeren. Prachtig om dat te kunnen volgen bij helder weer, er is dan niet meer dan een stipje te zien. De komst van de roofvogel is uiteraard minder goed nieuws voor de torteltjes, net als de terugkeer van de wolf dat is voor de schapen van de boer.

Opgegroeid in de jaren zestig waarin de Club van Rome voorspelde dat de wereld binnen de kortste keren zou vergaan ben ik gepast blij zijn met de terugkeer van roofvogels en wolf. Het is ook een mooie aanleiding om hier aandacht te besteden aan een terrein in het Langeveld waarvan we al wisten dat het in het verre verleden als jachtgebied is gebruikt. Onze sperwer leeft in datzelfde gebied. Het lag aan de rand van het Duinschoten, aan het einde van de Cluijslaan, het woord kluis zou een aanduiding zijn voor een plaats waar roofvogels actief waren of gebruikt werden voor de jacht. Het Duinschoten was tot einde 16e eeuw een bebost binnenduin, door het gewestelijk bestuur gekoesterd omdat het brandhout opleverde, onder andere voor de bestuurders zelf!. De Cluijslaan liep dwars over de oude Noordwijkerhoutse strandwal en vormde de noordgrens van het Stelduin. Dankzij een toevallige vondst, diep verscholen in de boeken van “de Wildernisse” en het Hof van Holland in het Nationaal Archief weten we ook hoe het jachtterrein werd genoemd, de Cattenhorst. Die vondst maakte ook duidelijk dat er in het gebied niet met gevleugelde vrienden werd gejaagd op konijnen of ander wild maar dat het juist deze roofvogels zelf waren die men wilde vangen. Deze jachtwijze of dergelijke gebieden stonden bekend als valk legge (valklegge), de beheerders waren valkleggers.

De oudste gevonden verwijzing naar de Cattenhorst als valk legge dateert uit het jaar 1430. Langeveld bewoner IJsbrant Floriszoon krijgt dat jaar een bedrag van vier pond betaald door de rentmeester van de Wildernisse. IJsbrant, vermoedelijk dezelfde man die we als IJsbrant ter Duin tegenkomen in archieven heeft dit werk alleen als bijverdienste gehad. Ene Walich is zijn collega, hij wordt als “valklegger op de Cattenhorst” beschreven en was waarschijnlijk de man die de jacht leidde. Tegelijk is ook sprake van uitbetaling van een bijenhouder en “knechten die de bunzingvallen bewaerden” ( naliepen). Overigens lijkt het alsof de rentmeester de betaling doorgehaald heeft zoals ook in de jaren na 1430 gebeurt. Had men in die jaren niets weten te vangen, we zullen het nooit weten.
Volgens deskundigen werd op een valk legge met behulp van lokvogels zoals tamme duiven, valken en (ver)klapeksters geprobeerd roofvogels te verleiden tot een aanval, waarbij door de valkleggers, verscholen in hun tobhut, met kunst en vliegwerk het dier in vangnetten gemanoeuvreerd werd. Of dit in het Langeveld ook precies zo gebeurde is niet bekend, de aanwijzingen zijn schaars. Precies honderd jaar na IJsbrant Floriszoon wordt opnieuw in het archief een bewoner van het Langeveld aan de Cattenhorst gekoppeld. Claes Claeszoon heeft van de rentmeester van de Wildernisse toestemming gekregen om wat dieren te mogen weiden in het gebied en zal als tegenprestatie de Cattenhorst beheren en gevangen dieren afstaan. Maar drie jaar later constateert de rentmeester dat Claes nog geen enkele roofvogel heeft gevangen en hij zou ook “vemeten hebben de valk legge te bewaeren”. Vertaald: Claes was zijn beloften tot beheer van het jachtgebied niet nagekomen, maar had wel zijn dieren in dit duin laten grazen. Het wordt als volgt door de rentmeester verwoord in zijn jaarrekening:“ Claes Claeszoon die vrij wil sitten om dat hij de valck legge bewaert in Duijnschoten seggende dat hij daer op sijn beesten in de wildernissen vrij weijen mach… (vervolgd met)… nochtans soe dat hij binne alle de tijt dat hij de valcke legge bewaert heeft noyt edel voegel daer mede gevange heeft als gebleecken bij zeeckere informacie daer op gedaen.”
Ook in een tweede bron uit 1535 komen we de tekortkomingen van Claes Claeszoon tegen. Het is deze tweede aantekening waardoor we zeker weten dat de Cattenhorst in het Duinschoten lag. “…Alzoo een Claes Claesse als bewaerder van een seker valcklegge binnen Duijnschoten genaamd Cattenhorst…en is metten selven claes claesse overcomen als dat hij voortaen gheen beesten meer in de wildernisse jagen en sal comen insturen en trecht daertoe staen te betalen als anderen…”. De rentmeester stelt aan het Haagse gewestelijk bestuur voor dat de Langeveldse boer voortaan geld moet gaan beuren voor het weiden van zijn dieren in duingebied en dus niet langer “vrij kan sitten”. Hij zal zich net als andere boeren in moeten schrijven voor deze “grashuren”, die in zomer en winter toegewezen werden aan boeren uit de omgeving.
Uit de 15e en 16e eeuw dateert ook een tweede vondst in het Nationaal Archief. Het betreft overzichten van de prijzen of vergoedingen die betaald werden voor vogels die op de verschillende valk leggen in het gewest Holland gevangen waren. Onderstaand het overzicht uit circa 1566. Daarbij de aantekening dat de namen van vogels of begrippen niet bekend klinken en die mogelijk verkeerd geïnterpreteerd zijn door de lastig leesbare tekst.
“Prijs van den edele vogelen die men vange op mijns genadige heeren valckenleggen in Hollant ende die men den bewaerders van den selven leggen alzoe te hove betaelt”.
Een rooden valk | 4 pond (“van 40 grote” ) |
Idem een rooden valk tersfel (terstel?) | 15 stuivers |
Idem een hagert tersfel valck ene muijten off gheen rood houdende | 7 stuiver 11 penningen |
Idem een hagert een muter valck nog rood houdende | 2 pond |
Idem een hagert valck geen rood houdende | 20 stuivers |
Idem een rood | 24 stuivers |
Idem voor een rood blaetke (gelijk Mathijs Janszoon meester valkenaer van Holland geaffirmeerd heeft) | 25 stuivers |
Naast de vogel die genoemd wordt geeft de rentmeester aan uit welke bron hij de informatie heeft ontvangen. Daardoor weten we uit de laatste regel dat ene Mathijs Janszooner rond 1566 meester valkenier van het gewest Holland was. Zoals gesteld zijn de namen van de vogels bij uw schrijver onbekend, zoals het woord tersfel of terstel en het blaetke. Een hagert valk zou kunnen verwijzen naar een tam gemaakt dier dat zijn baas ontvlucht was. Misschien is de term “muten of muijten” een verwijzing naar een mutant, een kruising van rassen? En rood houdend kan duiden op de kleur van een roodpootvalk maar wat juistheid van de vogelnamen betreft laat ik mij graag corrigeren. Dat de valk legge een overblijfsel was van de middeleeuwse valkenjacht, die in Brabant zou zijn ontstaan ligt voor de hand maar onduidelijk blijft waarom het vangen van valken ook na 1500 in de Hollandse duinen in stand is gebleven in een tijd waarin de jacht door de adel al flink aan banden was gelegd. Waren de vogels schadelijk voor de wildstand?

Tegenwoordig geven veel mensen aan “wild” een hogere prioriteit dan aan gedomesticeerde dieren zoals schapen. De boer levert hier, hoe triest ook, een achterhoede gevecht tegen de natuurliefhebbers in dit land, die een gerust geweten zwaarder laten wegen dan een rationele beslissing. Dat de sperwer in de tuin van uw schrijver een torteltje op het menu zet heeft hij als vegetariër geen enkel bezwaar tegen. Dat is immers de wet van de natuur. De terugkeer van “wilde” dieren is toe te juichen maar er moet in ons dichtbevolkt land wel ruimte voor zijn . En die is er niet of nauwelijks. Er moet dus beheer plaatsvinden, iets dat de vele duinopzichters onder mijn voorouders ongetwijfeld geadviseerd zouden hebben.
Jan Duivenvoorden, april 2025