Je bekijkt nu Een nieuwe stamvader Duivenvoorden, Jan Huijbertszoon

Een nieuwe stamvader Duivenvoorden, Jan Huijbertszoon

De herkomst van de familie Duivenvoorden, waarvan de eerste generatie in Noordwijkerhout woonde vormt een boeiend, maar ook frustrerend raadsel. Bewezen is dat alle dragers van deze naam, geschreven in meerdere varianten, afstammen van Arij Janszoon Duijvenvoorden, boer en schelpenvisser, voor het eerst vermeld in 1671. Er is één opmerkelijke uitzondering want in Suriname kreeg bij de afschaffing van de slavernij in 1863 een gezin op plantage Maagdenburg de burgernaam Duivenvoorde aangemeten. Er wonen nog nazaten van de vrijgemaakte slaaf Lambertus in ons land. Dit verhaal vindt u elders op deze website.

Maar buiten de Surinaamse familie zijn wereldwijd alle Duivenvoordens, hoe je hun naam ook schrijft nazaten van stamvader Arij Janszoon. We weten dat zijn vader Jan heette en we weten ook dat hij een broer Jan en zus Trijntje had, die tegelijk met hem in Noordwijkerhout genoemd worden. Ook Dirck Janszoon Duijvenvoorden is een naam die in die periode opduikt in het dorp, maar over hem is enige twijfel, daarover later meer. Drie of misschien vier mensen met de naam Duivenvoorden die als het ware opduiken in de archieven vanaf 1671 zonder dat er ook maar één directe aanwijzing is rond hun ouders. Kwamen zij als gezin met die ouders naar het dorp of woonden zij er al?

Naar dit raadsel is lang gezocht en dit leidde een kleine vijftien jaar geleden tot de formulering van een theorie over het gezin waaruit Arij, Jan en Trijntje zouden zijn voortgekomen. Het onderzoek naar hun vader Jan is beschreven op deze website in het verhaal: “de zoektocht naar stamvader Jan”. In dit verhaal vondsten en conclusies rond de Leiderdorpse schulp- of kalkvaarder Jan Janszoon die in 1641 met de Noordwijkerhoutse bakkersdochter Maertje Hendricksdochter van Leeuwen trouwde. Maar zolang het sluitende bewijs niet gevonden is blijft het resultaat van een zoektocht niet meer dan een theorie. De eerlijkheid gebiedt te vertellen dat uw schrijver door de samenhang of patronen in de gevonden informatie stevig overtuigd was geraakt op het juiste spoor te zitten. Nu is aangetoond door inbreng van derden dat deze kalkvaarder Jan Janszoon niet de vader van Arij Janszoon Duijvenvoorden kan zijn geweest is daarmee alle inspanning nog niet voor niets geweest. Het verhaal over de zoektocht is dan ook gehandhaafd op de website omdat het zo mooi laat zien hoe boeiend stamboomonderzoek kan zijn. Het materiaal en de opgedane ervaring levert zoveel inzicht in de Noordwijkerhoutse geschiedenis dat na verzameling van de benodigde moed hier een tweede theorie volgt en een nieuwe stamvader Duivenvoorden wordt aangedragen. Uw onderzoeker heeft overigens nog meer theorieën achter de hand, mocht ook deze theorie sneuvelen.

Voor wie een beetje bekend is met de genealogische werkwijzen zal bij het lezen van deze nieuwe theorie misschien al snel zeggen: je hebt je bewijs. Maar zo ziet uw onderzoeker dat niet. De reden is eenvoudig, voor overtuigend bewijs heb je eigenlijk altijd een tweede bron nodig en dat is hier niet het geval. En het vinden van een naam van een persoon heeft weinig waarde als je niets over zijn of haar leven kan vertellen. Dit was ook waarom aan de inmiddels ontkrachte eerste theorie meer waarde werd gehecht, daar hadden we vele aanwijzingen uit verschillende bronnen die met elkaar een patroon vormen waarvan je kan stellen dat de conclusie niet anders kan zijn dan dat….. Maar nee, dat spoor liep dood en daarom is extra voorzichtigheid betracht bij deze nieuwe theorie.

Jan Huijbertszoon en Geertje Pietersdochter

Die tweede theorie is gebaseerd op slechts één bron, de bewerking van doopgegevens van de gereformeerde gemeenschap in Noordwijkerhout uit de periode 1640-1653. Het bewaard gebleven overzicht lijkt een bewerking, is niet alleen een overname van de originele gegevens. In deze bron worden bijvoorbeeld soms beroepen genoemd bij personen, terwijl de ervaring leert dat predikanten of pastoors dat zelden deden in doopboeken. Maar het is niet uitgesloten dat in dit geval de predikanten van de Witte Kerk een uitzondering vormden. Ook weet de samensteller niet te vertellen waar de originele bron gevonden kan worden. Dat vormt een minpunt in dit verhaal. Als onderzoeker wil je, of zou je eigenlijk altijd moeten willen, dat de originele bron na te trekken is. De ervaring leert dat niet iedereen op dezelfde manier een oude tekst of woord leest.

In 1640 zou volgens deze lijst in Noordwijkerhout een gereformeerde schoenlapper Jan Huijbertszoon hebben gewoond die met zijn echtgenote Geertje Pietersdochter drie kinderen laat dopen in de Witte Kerk. De eerste twee door predikant Petrus Carpentier, de derde door Daniël van Peenen. Door de betrokkenheid van twee verschillende predikanten doet dit vermoeden dat zij in hetzelfde boek de dopen hebben opgetekend. Maar we kennen dat boek helaas niet! De namen van de dopelingen, Jan, Arij en Trijntje passen precies bij de drie Duivenvoordens uit de eerste generatie die we kennen uit de archieven: Arij Janszoon, Jan Janszoon en Trijntje Jansdochter Duijvenvoorden. En het patroniem Jan klopt ook want hun vader is immers een Jan Huijbertszoon. Die is bovendien schoenmaker of schoenlapper en wie de stamboomverhalen over deze familie op deze website een beetje kent weet dat de eerste generaties de bijnaam “de Lapper of Lap” droegen. Het staat vast dat die bijnaam veelvuldig toegepast wordt voor Arij Janszoon en Jan Janszoon. De locatie op het Kerkeduin waar Arij woonde, noordwestelijk van de Witte Kerk, staat bekend als het Lappenest. Jan Janszoon wordt in het archief één keer met zowel zijn naam als alias “de lapper” genoemd. Er is geen twijfel over de koppeling van deze bijnaam aan de eerste generaties Duivenvoorden en dat maakt de vermelding “schoenlapper” voor Jan Huijbertszoon als potentiële vader tot een sterke aanwijzing. Maar er is twijfel of het beroep schoenlapper in het originele doopboek staat bijgeschreven.

Maar daarmee hebben we de aanwijzingen ook wel gehad, want over vader Jan valt niet meer te vertellen dan dat hij voor 1658 overleden moet zijn. Hij wordt nergens anders genoemd in archieven. In dat jaar koopt zijn weduwe Geertje Pietersdochter een perceeltje grond achter de huidige Dorpstraat en Zeestraat. Verkoper is Hendrick van Leeuwen, bakker en molenaar die in dit gebied meerdere woningen en percelen grond in eigendom heeft. Hierna verdwijnt ook Geertje uit de archieven, wordt geheel opgelost in de tijd. Dat dit echtpaar al eerder door onderzoekers is aangemerkt als mogelijke ouders van Arij, Jan en Trijntje Duijvenvoorden is echter nooit gevolgd door nieuwe aanwijzingen, laat staan bewijs. Ook uw onderzoeker kent deze optie al zo’n vijftien jaar en kwam al snel tot de conclusie dat het bewijs dat anderen zochten en voor hen misschien als voldoende zou worden beschouwd uiteindelijk gewoon in het Noordwijkerhouts archief te vinden is. De vraag is welk gewicht je aan dat bewijs geeft.

Indirecte bronnen

Het gevonden aanvullend bewijs is afkomstig uit de verkoop van een huis in Noordwijkerhout door Dirck Willemszoon “Decker” uit Sassenheim in 1684. Zijn bijnaam verwijst naar het beroep van Dirk, hij was rietdekker en van hem weten we dat hij in 1677 getrouwd is met Trijntje Jansdochter Duivenvoorden. Zijn familienaam is Hogervorst. We komen de namen van dit echtpaar en hun twee kinderen na het huwelijksjaar nog enkele keren tegen in het archief van Sassenheim. Die tak van de Duivenvoordenfamilie sterft echter uit, het echtpaar krijgt geen kleinkinderen. Hoewel Trijntje Jansdochter Duijvenvoorden nergens direct genoemd wordt als zus van Arij en Jan past zij volgens het doopboek perfect als derde kind van Jan Huijbertszoon en Geertje Pietersdochter. Dat zij met Dirck Willemzoon Hogervorst naast een zoon Cornelis een dochter Geertje liet dopen is een sterke aanwijzing dat Trijntje inderdaad een dochter van het gezochte echtpaar was. Haar dochter zou dan vernoemd zijn naar Geertje Pietersdochter. Ook Arij Janszoon Duijvenvoorden noemde een dochter Geertje. Volgens de ongeschreven regels van de vernoeming werd zijn eerste dochter Annetje gedoopt, naar zijn schoonmoeder Annetje. Een tweede dochter werd dan naar de oma aan vaderszijde vernoemd, in dit geval zou dat dan Geertje zijn geweest. Twee vernoemingen, dat is het bewijs dat genealogen graag zien.

Maar sterker is de aanwijzing die uit de verkoop van het huis voortkomt. Want hoe kwam dit echtpaar aan het huis dat zij verkopen? Er is geen enkele aanwijzing in de relevante archieven dat zij het huis in de jaren voor de verkoop in eigendom hebben gekregen en zij woonden zelf vanaf 1677 in Sassenheim. Dirk woonde daar al in 1671 in een aangekochte woning en was voor zijn huwelijk met Trijntje weduwnaar geworden van Marijtje Cornelisdochter Bourgonje. Beiden kwamen uit Lisse, waar de vader van Dirk een woning had bij een brug op de grens met Hillegom. Het idee dat Trijntje het verkochte huis ingebracht heeft bij haar huwelijk met Dirk komt voort uit de beschrijving van de locatie. Die komt namelijk overeen met de beschrijving van het perceel grond dat weduwe Geertje Pietersdochter kocht in 1658.

Hoewel uw onderzoeker weinig twijfel heeft over de juistheid van deze conclusie over de locatie is het nodig een kanttekening te plaatsen. De dorpsbestuurders voor de 19e eeuw bedreven geen absolute wetenschap bij het beschrijven van locaties. In overdrachten van onroerend goed maakte men gebruik van de windroos als aanduiding voor de ligging van belendende percelen. En men kan zich wel eens afvragen of zij allemaal wel wisten waar het noorden lag want er zijn genoeg tegenstrijdige beschrijvingen. Een verkocht huis of perceel werd aan noord- en zuidoostelijke zijde en noord- en zuidwestelijke zijde omgeven door het eigendom van anderen. In de regel gaat het dan om gebouwen zeker in de bebouwde kom maar in buitengebieden kon men niet anders dan de eigenaren van belendende akkers of weilanden noemen. De woningen in het centrum staan dichter bij elkaar en niet altijd mooi op rechte lijnen. Dat maakt het bepalen van locaties soms lastig.

Maar rekening houdend met die tekortkomingen in de beschrijving door bestuurders ligt hier de conclusie voor het oprapen dat Trijntje en Dirk een huis verkochten dat gebouwd moet zijn op het perceel dat Geertje Pietersdochter in 1658 kocht. Meest waarschijnlijk is dan dat Trijntje dit huis dan geërfd heeft van Geertje, waarmee bewezen zou zijn dat Geertje Pietersdochter en haar overleden man Jan Huijbertszoon de ouders waren van Arij, Jan en Trijntje Duijvenvoorden. Arij en Jan hadden voor 1676 een eigen woning en Trijntje zou voor haar huwelijk nog enkele jaren zelfstandig in dat huis gewoond kunnen hebben. Overdrachten van onroerend goed via erfenis of onderhandse verkoop werden echter niet altijd genoteerd in de betreffende archieven van het dorp en een erfenis voor de kinderen van weduwe Geertje Pietersdochter is ook niet gevonden. Het ontbreken van direct bewijs op papier is helaas een manco.

We kunnen deze overdracht alleen aantonen door de geschiedenis van de bebouwing en eigendommen in dit deel van Noordwijkerhout te volgen en letterlijk in beeld te brengen. Die geschiedenis start voor dit zuidwestelijke deel van het centrum pas na 1630. Voor dat jaar was dit onbebouwd gebied. Het maakte deel uit van het Kerkeduin. Alleen grenzend aan de wegen waren percelen soms particulier eigendom. Die worden in dit geval verkocht of via erfpacht overgedragen vanaf 1645. Op de kaart die hieronder volgt zijn relevante gebouwen met rood ingekleurd. Er stond op de kruising van Gooweg/Heereweg met de Molensteeg (Dorpsstraat met Zeestraat) al eerder één huis, gebouwd in 1634. Tussen 1646 en 1655 verschijnen dan kort achter elkaar op de donkergele, groene en grijze/blauwe percelen vijf nieuwe gebouwen. En aan het begin van de weg naar de dorpsmolen staat een vlaskot, waarvan we de bouwdatum niet kennen, maar dat gebouw wordt ook pas na 1700 als woning beschreven.

De bouw en bewoners van in totaal zes huizen tussen 1633 en 1655 blijkt uit de eigendomsakten maar de nieuwbouw staat ook bijgeschreven in het boek van de dorpsbelasting van 1633. Het huis dat door Trijntje Jansdochter en haar man verkocht wordt staat daar niet bij, waardoor we zeker weten dat deze woning na het jaar 1655 gebouwd moet zijn. Het is een belangrijke aanwijzing dat het huis door weduwe Geertje Pietersdochter gebouwd zou kunnen zijn nadat zij in 1658 in dit gebied een perceeltje grond kon aankopen. Of het huis is later door haar kinderen gebouwd, waaronder Trijntje Jansdochter.

De locatie

Het kadaster werkte in 1813 met oost-west en noord-zuid lopende lijnen. De Witte Kerk (rechtsonder) die zoals de meeste kerken op het westen gericht stond is een mooi referentiepunt. De oost-west lijn loopt er dwars door heen.

Er zijn geen situatiekaarten uit de relevante periode, we kunnen alleen werken met de eerste kadasterkaart van 1813 van het dorpscentrum. Die is bewerkt met gegevens die we sinds 1633 kennen van het gebied ten zuiden van de huidige Zeestraat en ten westen van de Dorpsstraat. We weten welke woningen op de kaart van 1813 al voor 1700 bestonden en die zijn op de kaart ingekleurd met rood met daarbij globaal de percelen grond die bij die woningen hoorden. Het is onmogelijk te bepalen hoe de indeling van percelen van 1813 verschilt met die van 1658. Niettemin valt met de beschrijving die de dorpsbestuurders ons leveren redelijk aan te duiden waar het betreffende pand van Geertje/Trijntje moet hebben gestaan, maar wie nauwkeurigheid eist vraagt teveel. Zo kunnen we niet zeggen of het huis direct aan de Molensteeg grensde of wat verder landinwaarts stond. Bij de aanvraag van een lening door Hendrick Janszoon van Dam wordt zijn huis nummer 74 in 1728 als onderpand gesteld en wordt hierover aangegeven dat het “agter de kerkbuurt” stond, dus wellicht wat landinwaarts. Het lichtgeel gemaakte gebied H op de kaart is de gezochte locatie, het huis dat in 1727 herbouwd wordt blijkt vervolgens voor 1797 geheel afgebroken. Het is dat jaar afgeschreven in de archieven van de dorpsbelasting. In 1813 valt er dan ook niets meer van terug te vinden op de originele kadasterkaart.

Tabel met de gegevens die voor de kaart gebruikt zijn.

BelendingGrond Huis 74 1658 GeertjeHuis 74 1684Huis 74 1728 oud/nieuw huis
Zuid-Oost  Mouring Gerritsz van der Waert (B)Willem P. van Tol + de Molesteeg (Zeestraat/C/F)Dirck Oostdam en Jacob Riggel (B)
Zuid-West *1Hendrick v Leeuwen (A)niet aangegevenWillem v Leeuwen (A)
Noord-OostBuurweg (F)Nanning Dircksdr plus het Kerkeduin (E/F)Dirck Oostdam (D??) *2
Noord-West  Weg naar de molen (D) *3Maerten Maertensz (D)Het Armenhuis (D)

Ad *1. De zuid-westelijke belending is onduidelijk; waarschijnlijk gaat het hier niet om woningen of gebouwen maar om percelen land of tuin. De andere drie belendingen volgens de windroos zijn via overdrachten tussen de genoemde namen te volgen in het rechterlijk archief of via erfenissen. Ad *2. Dirck Oostdam was tot 1733 eigenaar van meerdere panden in het dorpscentrum, datzelfde geldt voor de familie Van Leeuwen. Dirck bezat in 1728 de twee panden onder D aan het begin van de weg naar de molen. En met betrekking tot ad *3 zij nog vermeld dat het vlaskot D aan het begin van de Molenweg pas na 1700 in gebruik is als huis.

Alleen door de geschiedenis van het pand ook na 1728 te volgen in de archieven kunnen we de gegevens koppelen aan het officiële eerste kadaster vanaf 1813. Belangrijke aanwijzingen vinden we in de dorpsbelastingen. Eens per 100 jaar werd de lijst met belaste huizen herzien en vanaf 1733 wordt het gezochte huis nummer 74 genoemd. Maar een jaar daarvoor vermeldde het register nog de oude nummering (79) en noemt dan ook dat Hendrik Janszoon van Dam een oud huisje heeft afgebroken in 1728 en een nieuw huis heeft gebouwd. Het huis of de locatie zou nooit eerder getaxeerd zijn voor de dorpsbelasting. Of men daarmee bedoelde dat ook voor het oud huisje geen dorpsbelasting werd betaald is niet duidelijk. Het is zeker niet uitgesloten want er zijn vergelijkbare gevallen bekend. Opvallend is dat de jaarlijkse dorpsbelastingen lange tijd helemaal niet volgens deze nummering werden opgesteld. De volgorde van belastingplichtigen wijkt soms in belangrijke mate af van de volgorde van huizen.

 Nieuwe huizen tussen de laatste vermelding uit 1655 en het nieuwe overzicht van 1733 zijn er sowieso niet veel gebouwd in Noordwijkerhout en ook niet in de periode tot het maken van de kadasterkaart in 1813. Men heeft het in ieder geval niet goed bijgehouden. Reden voor het bestuur van de Bataafse Republiek de Noordwijkerhouters in 1797 te dwingen tot het opschonen van de woningenlijst. Opvallend: er worden dan alleen nummers geschrapt en niets toegevoegd.

De informatie over eigenaar Hendrick Janszoon van Dam uit 1732 sluit aan bij een document van vijf jaar eerder waarin ook sprake is van het bouwen van een nieuwe woning. Hoe Hendrick aan het oude huisje en de grond waarop het stond was gekomen blijft onduidelijk. We weten dat hij een perceel in hetzelfde gebied heeft gekocht en ook een perceel geschonken kreeg maar een directe verbinding met het huis van Geertje Pietersdochter, Trijntje Jansdochter of Maertje Jansdochter, de koopster uit 1684 is niet gevonden. Maertje komt hier later nog aan bod.

Het nieuwe huis leeft vanaf 1733 voort onder nummer 74 als woning van Hendrick van Dam en vanaf 1772 ook van Dirck Gerritszoon Duivenvoorden die de erfpacht verkrijgt over een groot deel van de huidige wijk Zeeburg, een aaneengesloten gebied van zo’n zeven hectare. Op de kaart ingekleurd met groen. Dirck woonde dus aan de rand van dit gebied. Na de afbraak van zijn woning in 1797 blijft het lichtgeel ingekleurde gebied nog lang onbebouwd.

Bronnen 1658-1728

Ervan uitgaande dat Trijntje Jansdochter inderdaad een huis in eigendom kreeg uit de nalatenschap van haar moeder Geertje Pietersdochter en zij daar met het gezin en misschien later nog zelfstandig gewoond heeft zou het huis bij haar huwelijk verlaten hebben. Misschien kunnen andere bronnen ons hierover nog aanwijzingen leveren. Maar onderzoek in bekende bronnen leverde helaas niet veel op.

1653In het overzicht van mannen tussen 16 en 60, de zogenaamde Weerbare mannen komen noch Jan noch Arij Janszoon Duijvenvoorden voor. Jan, de oudste van de twee zou als geboren zijnde in 1640 ook te jong zijn geweest met zijn dertien jaar. In 1672 komt op de vergelijkbare lijst alleen Arij Janszoon voor.
1659Een lijst met eigenaren van woningen die extra belasting moeten betalen dat jaar is voor zover na te gaan compleet. Geertje Pietersdochter wordt echter niet vermeld als eigenaresse van een woning. Zij had ook pas een jaar daarvoor haar perceel gekocht.
1671In de dorpsbelasting worden voor het dorpscentrum slechts 15 namen van eigenaren of bewoners genoemd maar vinden we geen verwijzing naar het gezochte huis of Geertje Pietersdochter en haar kinderen. Ook Arij Janszoon die in dat jaar wel genoemd wordt in andere documenten staat niet in deze lijst.
1673Het zogenaamde Familiegeld Rijnland kent voor dit jaar 19 bewoners voor het dorpscentrum. Arij Janszoon Duijvenvoorden wordt genoemd, maar geen zus Trijntje of Geertje Pietersdochter. Bijzonder is de vermelding van een Jan Janszoon “But”, waarvan eerder is gedacht dat hiermee Jan Janszoon Duijvenvoorden zou zijn bedoeld. Opmerkelijk: hij wordt precies genoemd op de plek in de volgorde van huizen die past bij het hier besproken huis. Na hem volgt Arij Janszoon Duijvenvoorden. Het blijft onduidelijk wie deze “arbeider Jan But” is.
1683Voor de dorpsbelastingen staan voor dit jaar aanzienlijk meer namen genoteerd, 28. Opmerkelijk genoeg ontbreekt Arij Janszoon in de lijst terwijl hij eigenaar en bewoner was van een woning in de dorpskern.
1684 1686Maertje Jansdochter ’s-Gravendijk koopt in 1684 het huis van Trijntje Jansdochter Duijvenvoorden en haar man Dirk Hogervorst. In het R.K.-overzicht van 1686 wordt Maertje Jansdochter niet genoemd, zij was immers gereformeerd. Wel komen we Arij Janszoon “de Lapper” tegen, hij is blijkbaar katholiek.
1700Maertje Jansdochter is kort daarvoor overleden; in belendingen is sprake van haar erfgenamen als eigenaren of bewoners van het huis.
1715De dorpsbelasting geeft voor dit jaar 45 betalende inwoners van het dorpscentrum. Wie waar woonde is niet duidelijk. Meerdere betalers per huis is mogelijk want in dat jaar stonden er geen 45 woningen in het centrum.

Het ontbreken van namen van leden van de familie Duijvenvoorden in overzichten waar je hen juist zou verwachten valt moeilijk te verklaren. Dat zij niet tot de rijkste inwoners van Noordwijkerhout in die periode behoorden en dorpsbestuurders ondergrenzen lijken aan te houden voor wie wel of niet belasting moest betalen is misschien de beste verklaring. Die wordt ook onderbouwd door de flinke verschillen in aantal belastingplichtigen dat genoemd wordt als bewoners van het dorpscentrum tussen 1658 en 1700. En dat onroerend goed niet altijd via de dorpsbestuurders werd overgeschreven maar ook binnen families werd doorgegeven waardoor het lange tijd onzichtbaar blijft voor onderzoekers is ook een feit. Maar in het geval van het onderzochte huis gebeurt dit twee keer. Eerst nemen we aan dat Trijntje Jansdochter Duijvenvoorden het huis via erfenis van haar moeder verkregen heeft en vervolgens blijkt dat van de boedel van de nieuwe eigenaresse Maertje Jansdochter ’s-Gravendijck na haar overlijden in 1699 geen beschrijvingen bewaard zijn gebleven. Na het jaar 1700 zullen op zeker moment haar erfgenamen het huis of het perceel waarop het stond overgedragen hebben aan Hendrick Janszoon van Dam die er in 1728 een nieuw huis laat bouwen. Maar ook over die overdracht is niets te vinden. Dat Arij en Gerrit, twee zonen van Arij Janszoon Duijvenvoorden in 1704 een perceel land van Hendrick Janszoon van Dam kopen en het vervolgens binnen twee jaar weer terug verkopen aan hem is een opmerkelijk losstaand feitje in dit verband. Maar er zijn meer verklaringen mogelijk en daarvoor moeten we het leven van Maertje Jansdochter nader onder de loep nemen.

Weduwe Maertje Jansdochter ’s-Gravendijck.

Maertje is medio 1680 weduwe geworden van Pieter Corneliszoon Wassenaar. Zij woonde met hem aanvankelijk in een huis bij het haventje van Noordwijkerhout, maar tegenslag maakt dat dit echtpaar dit huis moet verkopen. Uit de archieven van de Armenmeesters van het dorp blijkt dat het echtpaar vanaf circa 1675 financieel ondersteund wordt. Die steun wordt na de dood van Pieter Corneliszoon voortgezet in de vorm van levering van brood en betaling van wat kleren. Ook volgt een bijzondere regeling. Weduwe Maertje mag wekelijks voor zes stuivers aan winkelwaren kopen bij Coenraet Pieterszoon Oostdam, die dan op jaarbasis vergoed worden aan de winkelier door de Armenmeesters. Deze regeling loopt de rest van haar leven door. Maertje houdt ondersteuning van de Armenmeesters tot 29 weken na juli 1698, dus tot in de wintermaanden van het jaar 1699. Haar begrafenis wordt in de Armenrekening van dat jaar genoemd.

Vanaf 1700 is enkele keren sprake van haar erfgenamen. Dat zijn haar kinderen: Baafje, Aechje, Cornelis en Louris maar alleen van Baafje en Aechje weten we dat zij nog leefden bij het overlijden van Maertje. Baefje Pietersdochter Wassenaar trouwt in 1707 met Arij Janszoon Duijvenvoorden. Voor Arij was Baefje zijn derde echtgenote, met wie hij nog drie kinderen kreeg: Marijtje, Jan en Pieter. Baefje is in 1745 als Baefje “Lap” overleden en woonde vanaf haar huwelijk met Arij niet meer in het huis van moeder Maertje.

Bij de aankoop van dat huis behoorde weduwe Maertje Jansdochter tot de armste inwoners van het dorp. Zij krijgt immers ondersteuning van de Armenmeesters en die konden door gebrek aan middelen slechts enkele mensen helpen. Daarom is het opvallend dat Maertje in 1684 het huis van Trijntje Jansdochter Duijvenvoorden toch op haar naam krijgt. Mogelijk was dit aanvankelijk helemaal niet de bedoeling. Dat blijkt op vier plekken in het overdrachtsdocument. De akte is door de schout of zijn secretaris voor een zitting van schout en schepenen in november 1684 voorbereid en vermeldt als koper van het huis Willem Pieterszoon van Tol. Dat is bij de overdracht doorgehaald en vervangen door Maertjes naam. Ook de locatie kende men in de voorbereiding blijkbaar niet precies, de beschrijving vertoont hiaten. Tenslotte zijn ook de koopprijs en de datum van overschrijving overduidelijk op later tijdstip ingevuld, dus op de dag van de overschrijving, twee november. Zelfs de koopprijs is bijzonder, vermeldt 66 gulden en drie stuivers, waar normaal met afgeronde bedragen werd gewerkt. Opmerkelijke details, de vraag is wat hier precies aan de hand was.

Een verklaring zou kunnen zijn dat de Armenmeesters een regeling hebben getroffen met Maertje. Mits zij zelf het huisje aan zou kopen zou zij de rest van haar leven de ondersteuning bijven houden van de Armenmeesters die enkele jaren eerder was gestart. En misschien is het zelfs zo dat het huis na het overlijden van Maertje eigendom zou worden van de Armenmeesters. Dit zou verklaren waarom de Armenmeesters in latere jaren genoemd worden als eigenaar van percelen in het hier besproken gebied zonder dat daarvoor een aankoop of overdracht voor te vinden is. Voor de koopprijs die Maertje betaalt zou zij wel eens steun hebben gekregen van Leendert Leendertszoon Duijndam, haar halfbroer. Hij woonde in 1684 nog in dezelfde straat en trouwde Lijsbeth van der Meer, haar familie vormden buren van Maertje. Ook kunnen we Leendert in verband brengen met zowel Arij als Jan Janszoon Duivenvoorden. Als Leendert in 1688 de weilanden aankoopt waarop hij boerderij de Kokmeeuw laat bouwen heeft Arij hem mogelijk bij de bieding op de veiling bijgestaan.

Nog duidelijker is de relatie tussen beide families als Jan Janszoon Duijvenvoorden in 1680 een huisje koopt in Lisse terwijl hij al in Hillegom woont. Jan heeft financieel misschien zijn hand overspeeld en besluit het huisje weer te verkopen. Leendert Duijndam wordt zijn koper. Dat huisje staat in het oosteind van Lisse, vlak naast het huis van de ouders van Dirk Willemszoon Hogervorst. Die kochten hun huis van rietdekker Floris Pieterszoon Swanenburg en dat is de man die in Noordwijkerhout menig dak herstelt. Leerde Dirk Hogervorst bij Floris het rietdekkersvak en leerde hij zo zijn bruid Trijntje Jansdochter kennen? De wereld was klein in die tijd, maar net als aangetoond is bij de eerdere theorie rond een stamvader Duivenvoorden zijn ook patronen in de relaties tussen personen interessant en kunnen die als ondersteunend bewijs dienen.

Dirk Janszoon Duijvenvoorden, een vraagteken.

Wat die relaties tussen personen betreft is dit een goede plek om stil te staan bij Dirk Janszoon Duijvenvoorden die door menige stamboomonderzoeker als broer van het trio Arij, Jan en Trijntje wordt genoemd. Enkele jaren geleden is voor het onderzoek naar de Duivenvoorden stamboom in de archieven van de Houtvester van Holland een Dirk Janszoon de Lapper gevonden. Hij wordt vanaf 1664 kort na elkaar meerdere malen beboet voor het stropen van konijnen in de Noordwijkerhoutse binnenduinen. Met de bijnaam de Lapper zou deze Dirk prima passen in deze familie, temeer omdat in de zogenaamde Morgenboeken van Noordwijkerhout een zekere Dirk Janszoon Duijvenvoorden wordt genoemd die samen met een Pieter Corneliszoon Duijndam een perceel land aan de Herenweg pacht vanaf 1671. Heel veel mannen met de naam Dirk Janszoon zijn er in deze periode ook weer niet in het dorp dus één plus één maakt twee.

De Morgenboekvermelding is echter de enige vermelding van een Dirk Janszoon met de achternaam Duijvenvoorden, verder komen we die naam nergens tegen. Omdat in hetzelfde jaar een ander perceel van dezelfde eigenaar door Arij Janszoon wordt gepacht en ook hier samen met dezelfde Pieter Corneliszoon Duijndam (een buurman) kan dit betekenen dat Dirck eigenlijk Arij had moeten zijn. Een vergissing in voornaam dus, die vervolgens jaar op jaar wordt gekopieerd. De twijfel rond het bestaan van een Dirk Janszoon Duijvenvoorden wordt door deze nieuwe theorie ook versterkt omdat je immers mag verwachten dat in het gezin van de hier aangedragen nieuwe stamvader Jan Huijbertszoon de doop van een Dirk terug te vinden zou moeten zijn en dat is niet het geval.

Jan Huijbertszoon en Geertje Pietersdochter, nieuwe stamouders of toch niet?

Maar andersom geldt die redenering ook: als Dirk Janszoon Duijvenvoorden alias de Lapper wel degelijk heeft bestaan zaait juist het ontbreken van zijn doop in het gereformeerde doopboek van Noordwijkerhout tussen 1640 en 1653 twijfel over het aanwijzen van Jan Huijbertszoon en Geertje Pietersdochter als nieuwe stamouders van de familie Duijvenvoorden. Ook het feit dat Arij en Jan Duijvenvoorden hun kinderen katholiek laten dopen terwijl zij zelf gereformeerd zouden zijn gedoopt is opmerkelijk. Waarbij direct de kanttekening dat zij daarmee zeker in Noordwijkerhout met haar grote katholieke meerderheid geen uitzondering vormden. Punt van twijfel vormen ook de getuigen bij het drietal dopen tussen 1640 en 1648. Dit zijn ten eerste allemaal leden van de gereformeerde gemeenschap van Noordwijkerhout. En ten tweede blijkt uit niets dat deze mensen een familierelatie kenden met het echtpaar dat de drie kinderen laat dopen.

De families Robays, Slingerlant en Van der Meer vormden in de besproken doopperiode de belangrijkste steunpilaren voor de kleine gereformeerde gemeenschap in het dorp maar bij onderzoek naar deze families is geen relatie gevonden met Jan Huijbertszoon en Geertje Pietersdochter. Een eigen woning had dit echtpaar niet maar huurgegevens zijn helaas ook niet gevonden. Het lijkt er alles bij elkaar dan ook sterk op dat Jan en Geertje in het dorp geen familie hadden en geen van beiden daar ook geboren lijkt. Het is ook niet uitgesloten dat zij afkomstig zijn uit een dorp of stad op grote afstand van Noordwijkerhout. Dat zien we immers vaker terug bij gereformeerde dorpsbewoners waarvan de meeste ambachtslieden waren. Zij hadden een “mobiel beroep”, waren niet aan een plaats gebonden door landbezit zoals dat voor boeren geldt. In de tamelijk gesloten gereformeerde gemeenschap van Noordwijkerhout ving men geloofsgenoten direct op bij komst naar het dorp, daar zijn meerdere voorbeelden van te geven. De gegevens rond de doop van de drie kinderen laat dat dan ook zien.

Tegenover de twijfel over de juistheid van Jan en Geertje als stamouders staat dat het meer dan toeval lijkt dat een echtpaar dat in Noordwijkerhout drie kinderen krijgt waarvan de voornaam en het patroniem Janszoon/dochter precies passen bij dat van Arij, Jan en Trijntje Duijvenvoorden. Dat zowel Arij als Trijntje een dochter laten dopen met de naam Geertje versterkt dat gegeven. En als Jan Huijbertszoon inderdaad schoenmaker of schoenlapper geweest is past dat prima bij de bijnaam “de Lapper” voor zowel Arij als Jan Duijvenvoorden. Zou bijvoorbeeld alleen Arij die bijnaam gedragen hebben dan was de bijnaam aan zijn persoon gekoppeld maar twee broers met die bijnaam maakt het waarschijnlijker dat dit verwijst naar hun ouders. Nu hier aan toegevoegd kan worden dat het meer dan waarschijnlijk is dat Trijntje Jansdochter met haar man Dirck Willemszoon Hogervorst in 1684 een huis verkopen op een locatie die geheel overeenkomt met het perceel dat weduwe Geertje Pietersdochter koopt in 1658 en de bouw van dat huis niet voor dat jaar wordt genoemd hebben we meerdere sterke aanwijzingen voor de theorie dat Jan Huijbertszoon en Geertje wel degelijk de gezochte stamouders Duijvenvoorden zijn. Het had mooi geweest als we de overdracht van het huis tussen Geertje en Trijntje ook via een directe vermelding hadden gevonden, dat had de laatste twijfel weg kunnen nemen.

De naam Geertje is niet zeldzaam en een onderzoek naar deze voornaam in combinatie met het patroniem Pietersdochter in het bekende Hooftgeld 1623 van de dorpen in Rijnland levert slechts weinig geschikte kandidaten. Ervan uitgaande dat Geertje Pietersdochter in 1640 een (eerste?) kind kreeg maakt dat zij in het jaar van het Hoofdgeld 1623 immers genoemd had kunnen staan als lid van een gezin in één van die dorpen. Op de namen die wel gevonden zijn wordt verder gestudeerd. En met dank aan genealoog en dorpsgenoot Charles Horsthuis die een huwelijk uit 1639 aanleverde dat gesloten wordt in de Pieterskerk Leiden door een Jan Huijbertszoon uit Katwijk en Geertje Pietersdochter uit Oegstgeest hebben we een voorbeeld te pakken van twee mensen die in het gezochte profiel passen. Misschien zijn er meer. Er zijn naast deze verkennende onderzoeken dus genoeg redenen om in de toekomst verder te zoeken naar gegevens voor deze nieuwe theorie rond de stamouders Duivenvoorden. Of in bovenstaande tekst al voldoende bewijs voor die theorie staat laat ik graag aan de lezer over.

Jan Duivenvoorden, augustus 2025

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie gegevens worden verwerkt.