Op deze website is al eerder gepubliceerd over de Troubelen, een periode van vijf jaar tijdens de 80-jarige oorlog waarbij de steden Alkmaar, Haarlem en Leiden door Spaanse troepen belegerd werden. Het is de meest heftige periode uit de oorlog die verstrekkende gevolgen had voor de bevolking van het middelste deel van het gewest Holland. Terwijl er over de strijd rond genoemde steden boekenkasten vol geschreven zijn zult u daarin weinig terugvinden over het leed van de bewoners van het platteland. Toch valt dit ook voor de Bollenstreekdorpen te reconstrueren. Voor Noordwijkerhout is dit te vinden in meerdere verhalen op deze website o.a. te bereiken met deze link 80-jarige oorlog – Noortigerhout
Door het individuele leed van inwoners van het dorp zoals beschreven in notarisakten bij elkaar te zetten ontstaat een totaalbeeld dat duidelijk maakt dat het dorp jarenlang “leeg” stond door het wegvluchten van haar inwoners en het afbranden van woningen. Maar dat is een afgeleide conclusie en de hoop van uw schrijver was in archieven directe bevestiging daarvan te vinden in officiële verklaringen van lokale of gewestelijke bestuurders. Die zijn echter zeldzaam, maar gelukkig leveren recente vondsten de gezochte onderbouwing.
1. Kwijtschelding dorpsbelastingen
In november 1577 besluit de Rekenkamer van de Domeinen van Holland, te vergelijken met een ministerie van financiën, in te stemmen met het verzoek van de dorpsbestuurders of “gezworenen” van Noordwijkerhout om dorpsbelastingen over de jaren 1573 tot en met 1576 niet te hoeven betalen. Beden, bottinge en riemtalen zijn oude vormen van belasting die oorspronkelijk bestonden uit diensten die door de bevolking geleverd moest worden aan de graven van Holland. En dat betrof dan vooral de gewone man, de klasse van “huislieden”. Adel en welgeborenen waren lange tijd geen of slechts een beperkte bijdrage schuldig omdat zij geacht werden op andere wijzen hun heer te dienen. Beden betrof de prijs of vergoeding voor de algemene bescherming die de graaf bood tegen vijandige volkeren. De bottinge hield in het kosteloos “herbergen” van de graaf en zijn gevolg, dus het bieden van onderdak en voedsel. De riemtalen zouden gebaseerd zijn op het aantal mannen dat geleverd moest worden voor de grafelijke boten of schepen tijdens oorlogen op zee of op meren, dus bezetting van de riemen aan boord.
Aanvankelijk vormden deze belastingen dus betaling in natura, maar zij zijn vervangen door afdracht in geld. De beden werden in voor- en jaar geheven, de bottinge en riemtalen eens per drie jaar. Het recht van de graaf kon door de rekenkamer verkocht worden, zoals in het geval van de Noordwijkse voor- en najaarsbeden die in 1536 door het klooster Leeuwenhorst aangekocht zijn. Dat dorp betaalde dus aan dit Noordwijkerhoutse klooster en is niet meegenomen in de regiovergelijking hieronder, met bedragen die zijn afgerond op stuivers.
Dorp | Bede per jaar | Bottinge per 3 jaar |
Voorhout | 18 pond | 7 pond 1 st |
Sassenheim | 6 pond | 2 pond 11 st |
Lisse | 6 pond | 39 stuivers |
Hillegom | 6 pond | 31 stuivers |
Noordwijkerhout | 25 pond 12 st | 7 pond 11 st |
De Noordwijkerhoutse dorpsbestuurders vragen de rekenkamer om kwijtschelding van de jaarlijkse beden vanaf 1573 tot en met 1576 plus de driejaarlijkse bottinge die men over 1574 nog schuldig was. De tabel maakt duidelijk dat Noordwijkerhout in verhouding veel hogere bedragen aan grafelijke belasting moest betalen. Ook bij de riemtalen zien we dit terug. Terwijl de andere dorpen voor slechts 1 riem (man/roeier) werden aangeslagen was het tarief voor de Noordwijkerhouters drie riemen, per riem betaalde men 7 pond. Waar dit verschil in tarieven die eeuwenlang gehanteerd zijn op terug te voeren is blijft onduidelijk. Bij de beden konden bijvoorbeeld zowel het aantal huislieden als de omvang van het landbezit de heffingsgrondslag vormen.

Het hoge bedrag dat de Noordwijkerhoutse bestuurders voor deze dorpsbelastingen moesten ophoesten is mogelijk de reden geweest om het verzoek tot kwijtschelding separaat van de andere dorpen aan het gewestelijk bestuur te richten. Al in de jaren ervoor hadden immers de Staten van Holland ingestemd met opschorting van belastingbetaling, de zogenaamde “stilzaat”. Die werd telkens per zes maanden verlengd, maar lijkt voor Noordwijkerhout eerder gestopt dan voor Lisse, Hillegom en Sassenheim. Dat valt voor wie de ontwikkelingen uit die periode heeft gevolgd wel te verklaren. Die drie dorpen lagen langs de “heerweg”, de belangrijkste verbindingsweg tussen de steden Leiden, Haarlem en Alkmaar en hebben het nog zwaarder te verduren gehad dan Noordwijkerhout. Van Hillegom is bekend dat daar al op Sint Jacobsdag, 25 juli 1572 de ellende begint als Spaanse troepen het dorp plunderend en brandstichtend doortrekken. Er zou ook een kleine veldslag hebben plaatsgevonden bij het dorp volgens de verklaring van een getuige.
Maar de periode waarvoor de Noordwijkerhouters kwijtschelding vragen in hun verzoek begint niet met 1572 maar pas een jaar later. Dat kan betekenen dat het leed in dit dorp dus ook wat later ontstond. Het bestuur vroeg daarnaast kwijtschelding tot en met 1576 maar de rekenkamer is niet over één nacht ijs gegaan, heeft zich laten adviseren en willigt het verzoek voor dat laatste jaar niet in. Ook dat past bij het beeld van de vijf jaar Troubelen. Terwijl de Staten van Holland in 1575 inwoners en dan met name boeren nog adviseerde om met hun beesten de strijd te ontvluchten is de situatie een jaar later drastisch veranderd. Vanaf het eind van dat jaar volgt met de Pacificatie van Gent het vertrek van Spaanse troepen naar het zuiden. In 1577 lijkt de rust geheel weergekeerd en maken inwoners de balans op.
Voor ons is echter het belangrijkste element uit het verzoek tot kwijtschelding de motivering die het dorpsbestuur geeft. We laten hen zelf aan het woord in moderne spelling: “… want dat zij supplianten (aanvragers) en ook de gehele gemeente van het voorschreven dorp van Noortwijckerhout binnen de voorschreven (eerder genoemde) jaren het zelfde dorp niet in hebben mogen komen noch bewonen mits (maar door) de voorschreven troubelen en oorlog ..?… en gedispergeert (verspreid) zijn geweest in verscheidene plaatsen (daarbij) abandonnerende en verlatende hun huizen die met de tijd deels door de vijanden afgebrand en deels zo geruïneerd zijn geweest dat die alsnog niet bewoonbaar zijn. En dat al hun landen leeg en ongebruikt zijn blijven liggen zonder dat zij enig profijt of nut daarvan hebben gehad…”
De strijd rond de steden maakte dat de troepen van vriend en vijand het dorp onbewoonbaar hebben gemaakt. Veel inwoners zijn naar Leiden en Haarlem getrokken. Dat wordt in de tekst aangegeven met een onleesbare of onbekende term en met het “dispergeren naar verscheidene plaatsen”. En we zien in deze passage bevestiging voor de conclusie dat veel woningen en boerderijen in het dorp afgebrand of geruïneerd zijn. Hiermee hebben we een belangrijke verklaring uit de tijd zelf, opgesteld door officiële bestuurders over de situatie in 1572-1577, de periode waarin strijd werd geleverd om de Hollandse steden. De kwijtschelding door de rekenkamer vindt niet zomaar plaats, men heeft de situatie gecontroleerd en achtte het schrappen van belasting over 1576 blijkbaar net te ver gaan. De achtergrond daarvoor is duidelijk: elke cent telde voor het gewest Holland en het bekostigen van een leger in tijden van oorlog in een periode waarin geen geld binnenkomt is een hachelijke zaak. Soldaten met een lege maag en beurs vechten niet, die gaan roven. Zo vielen bijvoorbeeld de inkomsten over grafelijke bezit zoals de verpachting van de duinen drie tot vier jaar lang totaal weg. De kwijtschelding voor Noordwijkerhout bestaat uit drie jaar lente- en herfstbede voor een totaalbedrag van ruim 77 pond plus nog eens 7 pond voor de bottinge over het jaar 1574. In die tijd was 84 pond een groot bedrag voor het dorpsbestuur.
2. Geen kerk voor het afroepen van geboden
Archieven openen soms deurtjes waar je in het geheel geen verrassingen achter had verwacht. De gedwongen verkoop van boerderij Smit in de Ruigenhoek medio 1578 is zo’n deurtje. Bewoner Dirck Anthoniszoon is tijdens de Troubelen zo in de problemen geraakt dat hij onmogelijk de schulden die hij heeft opgebouwd kan terugbetalen. Zijn zussen en broers waren bij de verdeling van de boedel van hun ouders overeengekomen dat broer Dirck het bedrijf kon voortzetten mits hij hen jaarlijks een som geld betaalde voor hun aandeel in de boedel. Maar dat lukt Dirck niet meer en met andere schuldeisers wil de familie de boerderij verkopen om in ieder geval nog iets van hun geld terug te zien. De procedure die hiervoor gevolgd wordt bestaat uit een inventarisatie van het onroerend goed en de aankondiging van de verkoop in het eigen dorp en in de stad waar de verkoop plaatsvindt, in dit geval Leiden. De verkoop moet vier keer afgeroepen worden in de kerk na de mis, menige inwoner kan immers het aanplakbiljet dat op de deur van de kerk wordt gespijkerd niet lezen.
De waarde van deze verkoop zit in de beschrijving van de procedure. Deurwaarder IJsbrant Starck loopt al snel tegen het probleem aan dat hij zijn verkoop niet normaal kan aankondigen via de “…vier sonnedaagse geboden (omdat) die kerck en die huijsen die omme die kerck gestaen hebben verbrant zijn ende dat men oock aldaer niet in predickt sulcks dat er sonnendaechs geen vergaderinghe (kerkdiensten) aen de kerck is maer dat men tot noortwyck predickt…”. Dit speelt zich af in december 1577, dus kort nadat de rust in de noordelijke helft van het gewest Holland is teruggekeerd. De deurwaarder vraagt toestemming om de vier kerkgeboden daarom maar in de Noordwijkse parochie te laten afroepen “mits doende affigeren een billet (affiche) binnen den ambachte van noortwyckerhoudt aen seeckere herberg aldaer staende”. Nauwgezet beschrijft de deurwaarder hoe hij de gemaakte procedureafspraken gevolgd heeft waardoor we ook weten dat een kopie van het affiche dat op de kerkdeur van Noordwijk gespijkerd was aan het huis is bevestigd van “Jan de Monnick, waard binnen Noordwijkerhout wonend omtrent die afgebrande kerk”. Van Jan weten we dat hij waard was in de Gouden Leeuw, beter bekend als het Rechthuis van Noordwijkerhout. Dat moet dus één van de eerste gebouwen in het dorpscentrum geweest zijn die herbouwd is na de Troubelen, hoewel niet uitgesloten is dat dit gebouw niet was afgebrand. Gezien het verhaal van deurwaarder IJsbrant lijkt dit laatste echter niet waarschijnlijk.
Hiermee beschikken we dus over twee bronnen die het beeld bevestigen dat Noordwijkerhout zwaar te lijden heeft gehad onder de strijd tussen Spaanse en Staatse troepen tussen 1572 en 1577. Het afbranden van de kerk met de huizen die er om heen stonden, het afbranden van menige boerderij, het wegvluchten van inwoners en de vele plunderingen en rooftochten met geweld die jarenlang aanhielden maakte dat het dorp gedurende minimaal drie jaar een lege en troosteloze indruk moet hebben gemaakt. De vijf jaren van de Troubelen waren een ramp voor het dorp en de Bollenstreekregio.
Jan Duivenvoorden, juli 2025